Roel blogt

zondag 16 augustus 2009

Marktrock Leuven, editie 2009

Er zijn enkele jaarlijks terugkerende evenementen waar ik graag bij ben. Marktrock Leuven is er zo eentje. Sinds meer dan 20 jaar heb ik amper een editie gemist. Alleen toen het hoofdpodium op het Ladeuzeplein stond en er twee aparte, betalende podia waren, hebben ze mij daar niet gezien. Maar verder heb ik sinds de jaren 80 het stadsfestival zien evolueren van gratis naar betalend naar opnieuw gratis en van gezellig druk naar uit zijn voegen barstend naar opnieuw meer bescheiden proporties. De laatste jaren zat het festival in een identiteitscrisis en elk jaar zag het er helemaal anders uit. Om de eigenheid van het festival te herontdekken besliste de organisatie terug te keren naar de begindagen: volledig gratis en een affiche met alleen maar Belgische artiesten.

Nu moet je die terugkeer naar de begindagen wel met een korrel zout nemen. De plaats van de ter ziele gegane vzw werd ingenomen door een professionele, commerciële organisatie. Verder gaat het al lang niet meer alleen om de liveconcerten: op twee van de vier podia zorgden DJ's voor de muziek en ook het livegebeuren op de Oude Markt werd elke avond afgesloten door een DJ-set. En hoezeer DJ-sets tegenwoordig ook ingeburgerd zijn op rockfestivals, voor mij blijft er een wezenlijk verschil met livemuziek. De optredens op de Vismarkt, waarvan het programma dit jaar zelfs geen plaats meer kreeg in het programmaboekje, werden elke avond dan weer afgesloten met een muziekfilm. En dan hebben we het nog niet eens over de randevenementen die niets met muziek te maken hebben, zoals de jobbeurs op het Margarethaplein.

Aanvankelijk klonk er nogal wat kritiek op de affiche: ze zou wat mager uitgevallen zijn. “Belgisch, OK, maar haal dan tenminste een klepper als dEUS naar Leuven” was min of meer de teneur. Ach, dat soort van kritiek zul je altijd horen: vroeger was het te commercieel, te druk en te groot, nu is het te bescheiden; het is ook nooit goed. Voor mij is Marktrock altijd al het festival van de ontdekkingen geweest. Ik laat mij liever verrassen door een groep waarvan ik nog nooit gehoord heb dan een bekende naam de verwachtingen al dan niet te zien inlossen. En er viel wel wat te ontdekken dit jaar.

Het werd niet expliciet zo geafficheerd, maar de programma's van de twee dagen mikten toch wel op een ander publiek. De eerste dag was de alternatieve rockdag met een hoog Studio Brussel-gehalte. A Brand was een sterke headliner: strak in het pak speelden ze een al even strak concert. Zij werden voorafgegaan door onder meer The Kids, de grondleggers van de Belgische punkscene die ook in 1985 al op het festival stonden, en Belgian Asociality, die dezelfde punkscene al 20 jaar injecteren met een gezonde dosis (niet altijd even subtiele) humor. Die eerste dag waren er geen echt grote verrassingen, of het moest The Sedan Vault zijn: zij openden het festival met eigenzinnige rock, op het experimentele af. Maar ze hadden te lijden onder het lot van elke band die zo'n dag moet openen: het publiek kwam druppelsgewijs de Oude Markt op en was nog niet helemaal klaar voor dit soort van muziek dat eerder op de hersenen dan op de heupen gericht is.

De tweede dag was de familiedag, met muziek voor alle leeftijden en voor elk wat wils. Toch stond de grootste verrassing van het festival op die dag geprogrammeerd. Nogal vroeg op de dag, even na 4 uur in de namiddag, gaf Drive Like Maria een concert dat ik niet licht zal vergeten: stevige rock, gebracht door muzikanten die onmiskenbaar hun klassiekers kennen maar toch een heel eigen draai geven aan dit soort van rauw gitaargeweld. Bovendien deden ze dat met een gedrevenheid waar vele gevestigde waarden nog iets van kunnen opsteken. Als kers op de taart hebben ze een gitariste in de gelederen die allerlei tot de verbeelding sprekende dingen doet met haar gitaar. Ik geef toe: zo'n groep heeft bij mij een streepje voor.

Nadien volgde Selah Sue, de Leuvense belofte die op korte tijd heel wat harten veroverd heeft. De verklaring moet je niet ver zoeken: het is moeilijk om niet te vallen voor haar ontwapenende eerlijkheid en haar schattige uitstraling. Op klassieke gitaar brengt ze gezapige muziek die uit reggae en aanverwante genres ontsproten is. Voor mij was dit niet echt de grote verrassing, maar dan alleen omdat ze de voorbije maanden alom aanwezig was in de media en de muziek dus al min of meer bekend in de oren klonk. Het mooiste compliment kreeg ze misschien wel van de mannen van Yevgueni, die na haar speelden en toegaven dat ze moeite zouden moeten doen om hetzelfde niveau te halen. Yevgueni bracht de intussen herkenbare, hernieuwde invulling van het begrip “kleinkunst”: degelijk, wellicht vele meisjesharten brekend, maar mij heeft het niet echt van mijn sokken geblazen.

Bart Peeters deed dat nadien wel. Die man weet natuurlijk wat entertainen is en hij heeft een speciale band met Marktrock: in verschillende bezettingen stond hij hier al in het verleden, denk maar aan The Yéh-Yéh's, The Radios of CpeX. Maar tegenwoordig gaat hij solo (maar wel met een geweldige groep muzikanten) en brengt hij zijn Nederlandstalig repertoire met daarin parels als Poolijs, Heist aan zee of Zo van die zomerdagen. Ernst, humor, muzikaliteit en ambiance verenigen in één optreden: Bart Peeters slaagde erin. De DJ-set nadien (zelfs al was het van La Fille d'O) heb ik maar aan mij laten voorbijgaan. Bart Peeters was dé ultieme afsluiter van Marktrock 2009.


woensdag 22 juli 2009

De klant: koning?

Om volop te genieten van een film gaat er niets boven de bioscoopervaring. De kwaliteit van beeld en geluid is hierbij slechts één aspect. De afdaling in een door de cinema gecreëerde wereld, inclusief de daarbij horende onbereikbaarheid voor pakweg de telefonerende medemens, is minstens even belangrijk. Niet dat mensen mij niet mogen opbellen, integendeel, maar een wereld waarin ik 24 uur op 24 bereikbaar zou moeten zijn is veeleer een nachtmerrie dan een mooie droom. Ondanks de steeds groter wordende televisieschermen en bijhorende homecinemasystemen zul je mij dus toch nog altijd regelmatig in de bioscoop aantreffen.

Al moet ik zeggen dat ze de laatste tijd erg hun best gedaan hebben om mij daar weg te jagen. Het gebrek aan alternatieven om bepaalde films in optimale omstandigheden te bekijken zal mij altijd doen terugkeren, maar een tevreden klant ben ik niet meer. Voor alle duidelijkheid: ik heb het niet over initiatieven die een rijk en gevarieerd aanbod koppelen aan een fijne filmervaring. Een filmfestival zoals het BIFFF mag ook de komende jaren op mijn bezoek rekenen en naar het Brusselse Cinematek of het Leuvense CinemaZED zal ik altijd graag terugkeren. Maar ik heb het hier over het louter commerciële circuit, de multiplexen, de Kinepolissen en Utopolissen van deze wereld, waar film herleid wordt tot een extraatje bij de popcorn.

Kinepolis Leuven was de eerste die zich van zijn meest klantonvriendelijke kant liet zien. In mei van dit jaar wilde ik My Bloody Valentine 3D gaan bekijken. Ik had in de programmabrochure gezien dat deze om 20:15 u. zou beginnen. Omstreeks 20:00 u. kocht ik een kaartje (2 euro extra omdat het een 3D-film betrof) en even later ging ik de zaal binnen. Toen bleek echter dat de film al begonnen was, 10 minuten voor het aangekondigde aanvangsuur! Ik heb de film uitgekeken, maar het zoeken naar een plekje in een donkere zaal en het missen van pakweg het eerste kwartier zette wel een domper op de avond.

Op zo'n moment wil ik graag signaleren dat er iets foutgelopen is met de communicatie tussen de firma (Kinepolis) die een dienst levert en mij als klant. Een bioscoopcomplex moet toch op een duidelijke manier kunnen communiceren met zijn publiek? Als ik hierbij kan helpen, bijvoorbeeld door te wijzen op zwakke plekken, doe ik dat graag. Anderzijds geef ik toe ook de hoop te hebben gekoesterd dat er voor mij wel een gratis filmticketje vanaf kon als tegemoetkoming voor een niet-geslaagde filmavond. Ik stuurde dus een mailtje naar Kinepolis.

Het antwoord liet niet lang op zich wachten. Ik kreeg een mailtje terug van “het Kinepolis-team” (verder geen naam of zo) dat opgesteld was in een soort van Nederlands waarin grammatica, zinsbouw of het gebruik van hoofdletters niet meer dan onbelangrijke details zijn. Nu hebben mails in het algemeen wel vaker hieronder te lijden, maar bij een klantgerichte communicatie lijkt mij correct taalgebruik toch een basisvereiste. Zo mogelijk nog droeviger dan de vorm was de inhoud: niet zij waren naar eigen zeggen in de fout gegaan, want de film was om 19:45 u. en niet om 20:15 u. geprogrammeerd, maar ik zou de verkeerde website of het verkeerde complex geraadpleegd hebben. De intentie van de mail was duidelijk om zich zo snel mogelijk van een lastige klant af te maken.

Maar natuurlijk had ik het gedrukte programmaboekje van Kinepolis Leuven bijgehouden. Ik scande dit in en verzond het met de boodschap dat ik mij echt niet vergist had, getuige de ingescande pagina. In het daaropvolgende antwoord probeerde men inderdaad de schuld niet meer in mijn schoenen te schuiven, maar ik had de kleine lettertjes moeten lezen: de programmatie is onder voorbehoud. De film was dus wel degelijk geprogrammeerd om 19:45 u., niettegenstaande het officiële programmaboekje van Kinepolis Leuven 20:15 u. vermeldde. In de mail was zelfs sprake van excuses omdat ik de afwijking niet tijdig heb kunnen opmerken (let op de subtiliteit: zij excuseren zich omdat ik de afwijking niet tijdig heb kunnen opmerken!). Men putte zich ook uit om duidelijk te maken dat men mijn opmerking wel degelijk au sérieux nam, want ik had het tegendeel beweerd in mijn tweede mail, maar oprecht kwam het allemaal toch niet over. Hoeft het trouwens gezegd dat er uiteraard met geen woord gerept werd over een eventuele tegemoetkoming? Mijn mailverkeer met één of meerdere anonieme Kinepolismedewerkers heb ik daar stopgezet: meer tijd wilde ik er niet aan besteden en ik nam me gewoon voor dat het wel een tijdje zou duren vooraleer ze me weer als klant zouden terugzien.

Als je beslist hebt om (althans voor een tijdje) niet meer naar Kinepolis te gaan, dan ben je voor het commerciële filmaanbod natuurlijk aangewezen op de concurrentie, bijvoorbeeld het kleine broertje Utopolis. Hun zaal in Aarschot is op fietsafstand, maar Mechelen is op een dertigtal kilometer ook nog een haalbare afstand. En laat ze in Mechelen nu net een film spelen die op dit moment slechts in een viertal Vlaamse zalen draait, die bovenaan mijn “te zien”-lijstje staat en die ik gemist had op het voorbije BIFFF: Let The Right One In, een bescheiden horrorfilm die het vampierenthema op een originele manier zou benaderen. Inderdaad, “zou”, want ik kan het niet bevestigen of ontkennen: ik heb de film in kwestie niet gezien...

Enkele dagen geleden reed ik dus naar Utopolis Mechelen om deze film te gaan bekijken (en geen andere, want daarvoor kon ik ook korter bij huis terecht). Daar aangekomen zag ik wel de affiches van de film hangen, en de vermelde uren klopten met het programma dat ik geraadpleegd had. Op het scherm dat een overzicht gaf van alle voorstellingen was echter geen spoor van de film te bekennen. Ik begon toch maar aan te schuiven, maar rook uiteraard al onraad en speurde in het programma naar een mogelijk alternatief. Met Harry Potter in drie zalen was de keuze niet overweldigend, maar Public Enemies sprak me wel aan.

Toen ik aan de beurt was, vroeg ik naar Let The Right One In. De film was, zoals ik al vermoedde, geannuleerd. Door het grote succes van de nieuwe Harry Potter werd er een extra zaal vrijgemaakt om die film niet in twee maar in drie zalen tegelijkertijd te kunnen draaien. Daarvoor werd, onaangekondigd en op het allerlaatste moment, een film geannuleerd die lovende kritieken gekregen heeft, slechts in vier Vlaamse bioscoopzalen te bekijken is en nog maar de eerste week draaide!

Omdat ik geen zin had om zonder meer terug naar huis te rijden, kocht ik een kaartje voor Public Enemies. Ik had de trailer van de film al gezien, en wist dus dat het om een gangsterfilm ging van Michael Mann (bekend van onder meer Manhunter, Heat en The Insider). Ik moet toegeven: het was een meevaller. Michael Mann maakt een rake schets van de confrontaties tussen de FBI en de legendarische bankovervaller John Dillinger in het Chicago van de jaren 30. Bovendien zijn zowel Johnny Depp als Christian Bale in topvorm. Uiteindelijk heb ik dus toch nog een fijne filmavond beleefd, zij het eerder ondanks dan dankzij Utopolis.

De vaststelling blijft dat op drie maanden tijd twee verschillende bioscoopketens mij hun misprijzen voor de filmliefhebber getoond hebben. Ik begrijp echt wel dat de commerciële logica soms hard is, maar film is niet alleen een commercieel product dat verkocht moet worden; film is veel meer dan dat! Het bioscooppubliek, dankzij wie deze bioscoopketens kunnen overleven, erkent die meerwaarde en wil er de prijs voor betalen. Er zijn immers nog heel wat mensen die kiezen voor de ervaring van het grote scherm in de donkere zaal, dat door geen enkel televisietoestel, hoe geavanceerd ook, zelfs maar benaderd kan worden. De enige plaats waar ze dat doorgaans kunnen beleven is de bioscoop. Maar de liefde moet dan wel wederzijds zijn.


vrijdag 2 januari 2009

Straffe madammen

Ik heb een zwak voor vrouwen, ook in de muziek. Met name vrouwelijke vocalisten kunnen mij doorgaans meer bekoren dan hun mannelijke collega's. Er zijn natuurlijk mannen wiens stemtimbre en vocale capaciteiten mij kunnen overtuigen; ik denk bijvoorbeeld aan Freddie Mercury, Jeff Buckley of Fish. Maar in de pop- en rockmuziek lijken de meeste zangers me iets te vaak onderling verwisselbaar. Bij zangeressen heb ik dat gevoel zelden: als ik bijvoorbeeld Björk, Kate Bush, Anneke van Giersbergen of Róisín Murphy hoor zingen, klinkt de stempel van de uitvoerder altijd net iets persoonlijker. Het kan natuurlijk een puur biologisch gegeven zijn, maar vrouwen moeten meestal iets minder moeite doen om mij in te pakken.

In elk genre laten vrouwen van zich horen, of het nu gaat om klassiek, jazz of popmuziek. Lange tijd leek er één genre te zijn dat vrouwen weerde: metal. En laat mij nu toevallig iemand zijn die op tijd en stond ook wel kan genieten van het nodige gitaargeweld. Zoeken naar vrouwen in metal moest je tot pakweg einde jaren 80 doen met een vergrootglas. Er waren de spreekwoordelijke uitzonderingen, zoals Doro Pesch van het Duitse Warlock, maar ze waren heel dun gezaaid.

Begin jaren 90 kwam hierin verandering. Zware, mannelijke grunts gingen in duet met engelachtige, niet zelden klassiek geschoolde vrouwenstemmen. Het contrast kon niet groter zijn. Anderzijds was het geen toeval dat men op die manier flirtte met klassieke muziek: menig muzikant in het metalgenre zal toegeven beïnvloed te zijn door componisten als Paganini en Bach; die link met klassieke muziek is er altijd geweest. Onze noorderburen hadden heel wat groepen in huis die van deze truuk hun handelsmerk maakten, zoals The Gathering (in hun beginperiode), Orphanage en natuurlijk Within Temptation. Maar de trend was merkbaar in de hele metalwereld, denk maar aan het succes van een band als Nightwish.

Hoe groter de bands werden, hoe meer men de grunts naar de achtergrond verdrong. Zo was op de CD Mother Earth van Within Temptation geen enkele grunt meer te bekennen. Het werd meteen hun grote, internationale doorbraak. Stilaan werd zo een nieuw subgenre geboren: female fronted metal. De grunts verdwenen dan wel grotendeels, maar het principe werd behouden: heldere vrouwenzang in contrast met agressieve metal. Vrouwen waren intussen dus wel toegelaten in de metal, maar in wezen was er nog steeds sprake van een bepaald rolpatroon: ze mochten meespelen, maar dan wel in de rol van het lieve zangeresje met de heldere stem.

Er leek één terrein te zijn waar mannen de alleenheersers bleven: grunten, het grommend zingen waarbij de klank diep uit de keel komt en dat zo kenmerkend is voor death metal en aanverwante genres. Er waren natuurlijk heel wat zangeressen met een korrelig stemgeluid, maar dat was klein bier tegenover het bijna dierlijke geluid dat de zangers van groepen als Morbid Angel of Six Feet Under voortbrachten. Maar in 2002 dropte de groep Arch Enemy vanuit Zweden een bom in metalland: ze brachten het album Wages Of Sin uit, met aan de microfoon een gruntende Angela Gossow. Ze had de vorige zanger van de groep, Johan Liiva, op een meer dan overtuigende manier vervangen. Haar rauwe stemgeluid liet een groot deel van de (mannelijke) concurrentie achter zich.

Ik leerde Arch Enemy pas enkele albums later kennen, ten tijde van Doomsday Machine, en ik zag ze toen ook live. Het eerste wat mij omverblies was natuurlijk het vocale geweld van Angela Gossow, maar snel ontdekte ik dat het gewoonweg één van de beste, hedendaagse metalgroepen betrof. Hun muziek is ontzettend energiek, zelfs agressief, maar dit niet zonder het gevoel voor melodie te behouden. De gitaarduels van de broers Michael en Christopher Amott zijn om duimen en vingers af te likken en het massieve groepsgeluid staat als een huis. Last but not least zijn er ook nog de composities: nummers als Ravenous, Dead Eyes See No Future, Nemesis of Blood On Your Hands kunnen zich zonder veel moeite meten met het beste uit het metalgenre.

Rise Of The Tyrants, hun laatste CD, dateert van 2007 en vorig jaar brachten ze een concert van de toernee die daarop volgde uit op DVD: Tyrants Of The Rising Sun – Live In Japan. Op nieuwjaarsdag heb ik deze DVD bekeken en het moet gezegd: Arch Enemy is bijzonder goed bezig. De DVD laat een groep in topvorm zien, waarin elk van de groepsleden het beste van zichzelf kan geven zonder dat egotripperij het totaalgeluid bedreigt. En elke keer als ik Angela Gossow bezig zie en hoor blijft ze me verbazen: hoe kan die vrouw zo'n geluid voortbrengen, en dit avond na avond? Straf, heel straf!

Nu ook vrouwen grunten, lijkt alweer een mannenbastion gesloopt. Maar hetzelfde kan niet gezegd worden van vrouwenbastions, want een mannelijke evenknie van pakweg Kate Bush of Björk heb ik nog niet gehoord. Maar dat kan aan mij liggen, natuurlijk: misschien luister ik wel selectief?


zaterdag 1 november 2008

Halloween in Haacht

Verkleedpartijtjes en uitgeholde pompoenen hoeven niet voor mij, maar voor horrorliefhebbers heeft Halloween wel een groot voordeel: het is de perfecte gelegenheid om enkele horrorfilms uit de kast te halen. Vooral onze commerciële zenders hebben dit jaar weer hun best gedaan. Bij VT4 speelden ze op veilig: de keuze viel op twee onverwoestbare klassiekers. De avond werd ingezet met The Sixth Sense, het meesterwerk van M. Night Shyamalan. Daarna volgde A Nightmare On Elm Street, de film waarmee indertijd Wes Craven weer meetelde als horrorregisseur en die voor enkele acteurs het begin betekende van een succesvolle carrière, denk maar aan Robert Englund en Johnny Depp(!). De programmatie van 2BE getuigde daarentegen van meer durf door te opteren voor enkele recentere films die niet meteen mikken op het grote publiek. De avond werd nog braaf en ludiek ingezet met de horrorkomedie Scary Movie 3, maar daarna was het – letterlijk – bloedige ernst. Ook hier dook trouwense de naam van Wes Craven op: The Hills Have Eyes is één van zijn vroege films, maar 2BE vertoonde de nieuwe versie in een regie van Alexandre Aja. In tegenstelling tot andere recente remakes van horrorfilms uit de jaren 70 (The Omen, The Texas Chainsaw Massacre,...) slaagt Aja wél in zijn opzet: zijn versie kan wat mij betreft moeiteloos naast het origineel staan. Na middernacht werd de kijker nog vergast op SL8N8: efficiënte Hollandse horror met internationale allures.

Maar de echte liefhebber blijft op zo'n avond natuurlijk niet thuis. Je kunt in je eentje TV zitten kijken, maar het blijft een feit dat films nog altijd het best tot hun recht komen in een donkere zaal op een groot scherm. Studio 2000, het gemeenschapscentrum van Haacht, heeft al jarenlang de traditie om de avond van Halloween uit te pakken met een passend programma. Dit jaar was het niet anders. En net als de voorbije jaren was ik van de partij.

In Haacht hoeft het niet altijd ingewikkeld en hoogdravend te zijn, met exclusieve avant-premières of gasten met welluidende namen en zo. Nee, ze hebben daar gewoon twee filmzalen en in beide vertoonden ze dezelfde twee films, alleen in een andere volgorde. Je kon dus kiezen tussen The Strangers en Mirrors, of Mirrors en The Strangers. Ik koos voor de laatste optie.

De voorbije 10 jaar was er één grote trend in horrorland: de interessantste producten kwamen uit het oosten. Het Japanse Ring (Ringu) uit 1998 zette iets in gang dat nog lang niet ten einde is: westerse kijkers raken vertrouwd met de oosterse genrecinema en blijven zich verbazen over de inventiviteit van filmmakers als Takashi Miike (Japan) of Chan-wook Park (Zuid-Korea). Het vervolg kun je raden: de filmmakers verkassen naar Amerika en/of de meest succesvolle Aziatische films krijgen een Hollywoodbehandeling. Zo ook met Mirrors, een Amerikaanse remake van het Zuid-Koreaanse Into The Mirror (Geoul sokeuro), gemaakt door – wat een toeval! – Alexandre Aja.

Laten we beginnen met het slechte nieuws: Aja's The Hills Have Eyes was weergaloos; zijn Mirrors is gewoon degelijk. Dat krijg je als je met je vorige film zo'n huizenhoge verwachtingen geschapen hebt. Maar het blijft wel een beter dan gemiddelde horrorfilm. Kiefer Sutherland speelt een ex-politieagent die genoodzaakt wordt als nachtwachter in een afgebrand grootwarenhuis te gaan werken. Het gebouw herbergt heel wat spiegels, waarachter zich meer schuilhoudt dan je zou vermoeden. Het is niet de eerste keer dat in een film spiegelbeelden er een eigen leven op na blijken te houden of dingen weerspiegeld worden die er schijnbaar niet zijn, maar het gegeven wordt hier op een enge, spannende en bij momenten ook behoorlijk bloederige manier uitgewerkt. En het einde is er echt eentje om van te smullen!

De tweede film van de avond was van een heel ander kaliber. The Strangers, dat met Liv Tyler ook al een grote naam in de aftiteling had, is gebaseerd op waar gebeurde feiten: een koppel overnacht na een feest in een vakantiehuis en wordt belaagd door onbekenden. Het begint allemaal onschuldig met een meisje dat aanklopt en vraagt naar iemand die er helemaal niet woont, maar gaandeweg beseft het koppel dat ze als ratten in de val zitten. Net als in The Blair Witch Project herbergt elk geluid een dreiging en wordt de gruwel opgebouwd door kleine, schijnbaar onbetekenende details.

Meermaals moest ik denken aan het Franse Ils (Them), ook al gebaseerd op feiten, waar eveneens een koppel in een afgelegen huis belaagd wordt door iets of iemand die ze amper te zien krijgen. En ik wil je uiteraard niet het einde van deze films verklappen, maar laat me stellen dat ze je niet meteen vrolijk maken. Ze maken vooral duidelijk dat het grote gevaar meestal niet afkomstig is van gedegenereerde psychopaten of andere monsters (in de letterlijke of figuurlijke zin van het woord), maar van heel gewone, onopvallende mensen die je zonder problemen bij je thuis zou uitnodigen.

“L'enfer c'est les autres”, zei Sartre al, of hoe horror soms ook behoorlijk realistisch is en iets te vertellen heeft.


maandag 1 september 2008

Troma

Mijn eerste kennismaking met Troma is nu bijna 20 jaar geleden. Als student trok ik in Leuven naar De Nacht Van De Wansmaak, het filmische rariteitenkabinet waarmee Jan Verheyen op tijd en stond door Vlaanderen (en Nederland) trekt. Toen was het echter niet alleen een aaneenschakeling van trailers en filmfragmenten, zoals dat in de latere edities meer en meer het geval was. Er werden ook gewoon enkele volledige films vertoond. Op het programma stonden The Toxic Avenger, Bad Taste en Deadly Weapons. (De officiële website maakt nergens meer melding van deze affiche – wel van andere uit de beginjaren, overigens – maar ik meen mij toch te herinneren dat dit drietal voorgeschoteld werd.)

De laatste in het rijtje laat zich kort samenvatten met zijn Nederlandse titel: Borsten Als Dodelijke Wapens, wat mij betreft de minst interessante van de drie. De grootste verrassing was dan weer Bad Taste, van de in die tijd nog vrij onbekende Peter Jackson. Hij zou later naam maken met Braindead, Heavenly Creatures en natuurlijk zijn The Lord Of The Rings-trilogie. Aan hem wijdde ik al eens een blogje. En ten slotte was er The Toxic Avenger, over een onhandig sulletje dat in een vat met nucleair afval valt en in een soort van superheld verandert. Het klinkt natuurlijk onnozel, maar laat dat nu net de grootste troef van de film zijn, die qua entertainmentwaarde ver boven de middelmaat uitstijgt.

Want laat me eerlijk zijn: stel dat je films zou kunnen indelen in goede, middelmatige en slechte, dan zijn het de middelmatige waar ik meestal in een grote boog omheen ga. De goede bekijk ik om evidente redenen. De slechte kunnen dan weer zo slecht zijn, dat het geweldig leuk wordt om ze te bekijken. Eén van de meest legendarische voorbeelden is Plan 9 From Outer Space van Ed Wood, over een invasie van buitenaardse wezens. Alles in deze film ademt amateurisme uit. Om een voorbeeld te geven: de ufo's in deze film zijn duidelijk gewone soepborden die aan een touwtje hangen. Maar geef mij de keuze tussen 10 middelmatige films, zoals die dagelijks de multiplexen of je TV-toestel teisteren, of 1 zo'n echt slecht gemaakte, ontzettend knullige film, dan kies ik zonder aarzelen voor de laatste. Die zul je je immers na een jaar ongetwijfeld nog herinneren. Van die 10 middelmatige is dat uiterst twijfelachtig.

The Toxic Avenger is ook zo'n film die niet meteen op een oscarnominatie moet rekenen: op geloofwaardigheid of acteerprestaties is deze film over heel de lijn gebuisd. Maar amusement is wel gegarandeerd! The Toxic Avenger bleek afkomstig te zijn van een filmmaatschappij, gespecialiseerd in dit soort van lowbudget films: Troma. Toen ik Troma leerde kennen, trad ik binnen in een wereld van films waar ik voordien nog nooit van gehoord had, met titels als Blood Sucking Freaks, Surf Nazis Must Die, They Call Me Macho Woman of A Nymphoid Barbarian In Dinosaur Hell. Dit zijn in feite geen gewone B-films meer. Troma brengt films uit die amper vergelijkbaar zijn met wat andere – en zeker de grote – studio's fabriceren. Van de elementen waarop mainstream films genadeloos afgerekend worden – abominabele acteerprestaties, goedkope special effects of scenario's die kant noch wal raken – maakt Troma zijn handelsmerk.

Troma heeft in de loop der jaren heel wat randactiviteiten ontwikkeld, zoals het uitgeven van comics, CD's en DVD's. Het is trouwens overduidelijk dat oprichters Lloyd Kaufman en Michael Herz in de eerste plaats een commercieel talent hebben. Maar hun hoofdactiviteit is tot nader order nog steeds het produceren van films: The Toxic Avenger is intussen aan deel vier toe en ook Class Of Nuke 'Em High zou je een successerie kunnen noemen die al bij deel drie aanbeland is. Andere titels zijn bijvoorbeeld Troma's War of Tromeo and Juliet, een krankzinnige variant op het bekende liefdesverhaal van Shakespeare. Maar Troma fungeert ook als distributeur van films van andere, vaak beginnende filmmakers, die anders wellicht nooit een groot publiek bereikt zouden hebben. Denk hierbij aan een film als Combat Shock, een bevreemdende kruising tussen Eraserhead en Rambo. Zelfs een Belgische horrorfilm prijkt op die manier in hun catalogus: Rabid Grannies, over twee oude dametjes die veranderen in bloeddorstige zombies om vervolgens hun familieleden naar het leven te staan.

Ook het laatste wat ik zag van Troma is zo'n film die ze opgepikt en gedistribueerd hebben: Cannibal! The Musical. In feite gaat het om het langspeelfilmdebuut van Trey Parker, de man die later wereldberoemd zou worden met South Park. Cannibal! The Musical (originele titel: Alferd Packer: The Musical) vertelt het (naar verluidt waar gebeurde) verhaal van Alferd Packer, die met een groep goudzoekers verdwaald raakt en om te overleven genoodzaakt wordt zijn overleden reisgenoten op te peuzelen. Hoewel de titel én de distributeur anders laten vermoeden, is dit niet eens zo'n ontzettend slechte film. Trey Parker toont in deze film al dat hij bruist van de creativiteit en dat hij met bijzonder weinig middelen een overtuigend resultaat weet te bereiken. De film is trouwens gemaakt door een groepje enthousiaste filmstudenten, waarbij elkeen verschillende taken opnam. Met andere woorden: de cameralui waren gewoon degenen die op dat moment toevallig niet stonden te acteren.

Vooral de muzikale intermezzo's konden mij overtuigen: dit zijn geen goedkope deuntjes die werken omwille van de context waarin ze gebruikt worden, maar werkelijk behoorlijk fraaie composities. Uiteraard bulken ze van de humor en de dubbele bodems, of wat moet je anders denken van een nummer als When I Was On Top Of You, waarin Packer de liefde voor zijn paard bezingt? Maar er is veel radiomuziek die mij minder kan bekoren dan de liedjes in deze film. Op de officiële website van de film kun je trouwens zowat alle liedjes gratis downloaden; een aanrader!

Cannibal! The Musical deed me denken aan die andere geschifte muzikale film: Meet The Feebles. Ook in die prent (een poppenfilm voor volwassenen) hoor je sterke muzikale bijdragen, die echter door de aard van de film nooit verder zullen raken dan een select clubje liefhebbers. Zowel Peter Jackson, de regisseur van Meet The Feebles, als Troma, de distributeur van Cannibal! The Musical, leerde ik bijna 20 jaar geleden kennen op De Nacht Van De Wansmaak. Zo is de cirkel alweer rond.


zondag 3 augustus 2008

Aarschot

Als je Antwerpen, Brussel en Hasselt door een denkbeeldige lijn met elkaar zou verbinden, vind je pal in het midden van deze driehoek de stad Aarschot. Wellicht spreekt dit stadje weinig tot de verbeelding, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Leuven, dat een kleine 20 km verder ligt. Vooral door de aanwezigheid van een universiteit heeft Leuven een wereldwijde uitstraling. Aarschot daarentegen is een klein provinciestadje, onbekend voor zij die er nog nooit geweest zijn. En toch herbergt dit stadje enkele goed bewaarde geheimen. Tijdens het weekend van 1 en 2 augustus 2008 kon je kennismaken met twee ervan: Rovic en het Hageland Festival.

Het Hageland Festival was dit jaar aan zijn achtste editie toe. In het verleden had men het over het Hageland Punk & Hardcore Festival, dat een onderdeel was van de Osschotse Feesten. Ondertussen staat het festival op eigen benen en opteert men ervoor om te trachten autonoom een breder publiek aan te spreken. De punk- en hardcoregroepen werden voornamelijk de eerste dag geprogrammeerd; tijdens de tweede dag was eerder de brede noemer “pop en rock” van toepassing. De verdeling klopte niet helemaal: het indie-rockgeluid van Soon op de eerste dag had weinig van doen met punk of hardcore; Rovic opende dan weer de tweede dag op de Club Stage, maar deze groep zou beter gepast hebben tussen het hardere werk van de eerste dag. Maar dit is slechts een detail: de verruimingsoperatie is geslaagd en zorgde voor een boeiende affiche.

Het festival bood de gelegenheid om onbekende maar niet zelden interessante groepen te leren kennen. Uiteindelijk is dat voor mij nog altijd de belangrijkste reden om naar een muziekfestival te gaan: niet voor de artiesten die je al kent, maar om groepen te leren kennen waar je nog nooit van gehoord hebt en die je af en toe kunnen verrassen. Uiteraard heb ik genoten van headliner De Mens, maar zij waren niet de reden dat ik daar was; zij boden eerder een vertrouwd geluid na twee dagen van ontdekkingen.

Ik heb geen bezwaar tegen beukende drums, een pompende bas en gitaren die stijf staan van distortion. Wat dat betreft kwam ik de eerste dag zeker aan mijn trekken. Voor een buitenstaander klinkt het allemaal misschien als een hoop luide herrie, maar elke groep die de eerste dag aantrad had wel degelijk zijn eigenheid. Niet zelden zag je trouwens getalenteerde muzikanten aan het werk, die toevallig wel weinig radiovriendelijk materiaal speelden. Persoonlijk heb ik vooral genoten van Sunpower, een groep uit Opwijk die met zichtbaar genoegen rechttoe-rechtaanpunk speelde en hiermee naar verluidt ook in het buitenland al hoge ogen gegooid heeft. Verder waren, wat mij betreft, de hardcoregroepen Homer en Jerusalem The Black aangename ontdekkingen.

Afsluiter van de eerste dag was het Amerikaanse Death By Stereo, dat zich vooral liet opvallen door energieke vocals en virtuoos gitaarvuurwerk. De groep speelde duidelijk graag spelletjes met het publiek. Denk hierbij aan het organiseren van een wall of death, maar ook aan mensen uit het publiek uitdagen om te komen strippen op het podium. Zelf lieten ze zich hierbij trouwens niet onbetuigd, met een blote gitarist en twee andere groepsleden met de broek op hun enkels als resultaat. Ik vraag me wel af of de twee jongens uit de streek, die poedelnaakt op het podium stonden, daar nog zo blij om zullen zijn als er binnenkort foto- of videomateriaal daarvan zou opduiken op het internet...

De gezinsvriendelijkheid op de tweede dag lag duidelijk een stuk hoger, hetgeen zich vertaalde in de aanwezigheid van heel wat ouders met kinderen. Er werd dan ook een veelzijdig mainstreampakket aangeboden, met inbegrip van Nederlandstalige rock (Andes, De Mens), het typische countrygeluid van Johnny Cash (Cash Reloaded) of mooie, tweestemmige zang die soms een rockvariant leek op Simon and Garfunkel (Norma). De grootste verrassing voor mij was echter Freaky Age, een stel tieners die een zeer professionele set neerpootten. Hun naam was mij niet geheel onbekend: op Studio Brussel belandde hun laatste single vorige maand op de eerste plaats in De Afrekening. Maar in de plaats van het gehypete groepje dat ik dacht te gaan aanschouwen (wie zonder vooroordelen is, werpe de eerste steen), zag ik een band aan het werk met een charismatische frontman (enfin, frontjongen) en een strak geluid. Zelfs een cover van The Who's Pinball Wizard zetten ze geloofwaardig neer: chapeau!

Op die tweede dag van het Hageland Festival kon je ook dat andere goed bewaarde Aarschotse geheim aan het werk zien: Rovic. Ik leerde deze groep kennen op de editie 2005 van wat toen nog het Hageland Punk- en Hardcore Festival heette. Het rauwe maar toch melodieuze geluid en de evenwichtige afwisseling tussen mannelijke en vrouwelijke vocalen spraken mij toen meteen aan. #01, hun debuutalbum, zat de voorbije jaren regelmatig in mijn CD-speler. Vorige zaterdag bewezen ze dat ze intussen alleen maar beter en professioneler geworden zijn. Het was dan ook bijzonder jammer dat ze zo vroeg geprogrammeerd stonden. Deze groep verdient een groot, enthousiast publiek dat volledig uit de bol gaat, niet zoals nu: lege plekken voor het podium en alleen enkele vroege vogels die druppelsgewijs aankwamen.

Rovic heeft alles in zich om nationaal én internationaal mee te tellen: een eigen geluid, getalenteerde muzikanten, een tomeloze energie en de wil om het te maken. Als het klopt dat talent komt bovendrijven, zul je in de toekomst ongetwijfeld nog van hen horen. En misschien zorgen zij er dan wel voor dat Aarschot bij velen binnenkort wat bekender in de oren zal klinken.


vrijdag 27 juni 2008

Broers

Toen mijn liefde voor de film zich ontwikkelde in de jaren 80, raakte ik gefascineerd door enkele jonge filmmakers zoals Joel Coen, Ethan Coen en Sam Raimi. Het waren niet enkel generatiegenoten, maar ook vrienden, die in het begin van hun carrière vaak samenwerkten. Zo schreven Joel en Ethan Coen onder meer het hilarische scenario voor Crimewave, dat door Raimi verfilmd werd. Raimi had eerder gedebuteerd met Evil Dead, een lowbudget horrorfilm waarvan de plot zich in één zin laat samenvatten – een groep jongeren wekt in een afgelegen boshut kwade geesten tot leven – maar die qua efficiënt gebruik van beperkte middelen zijn gelijke niet kent.

Sam Raimi was geen eendagsvlieg, en levert op tijd en stond inventieve producties af. Evil Dead groeide uit tot een trilogie, waarin de horror steeds meer gepaard ging met pikzwarte humor. Met Darkman gaf hij de aanzet tot een nieuwe trilogie, die ook al gevuld was met een zelfde soort, ongetwijfeld niet door iedereen gesmaakte humor en verder balanceerde op de grens tussen horror en actie. Hij maakte ook uitstapjes naar andere genres, zoals met de western The Quick And The Dead en de sportfilm For Love Of The Game. Als producer was hij onder meer één van de verantwoordelijken achter de TV-series Xena: Warrior Princess en Hercules: The Legendary Journeys. De grote doorbraak bij het grote publiek was natuurlijk Spiderman, waarvan hij ondertussen ook al deel drie afgeleverd heeft.

Joel en Ethan Coen zijn dan weer twee broers die debuteerden met de sublieme thriller Blood Simple, en sindsdien als onafscheidelijk duo opereren. De meest uiteenlopende genres weten ze naar hun hand te zetten, en elke film kruiden ze op hun eigen, unieke manier. In het kruidenpalet vind je onder meer een bijzondere aandacht voor de “couleur locale” (denk maar aan het taalgebruik in Fargo), gedurfde plotwendingen (Blood Simple is hiervan het prototype), memorabele personages (bijvoorbeeld The Dude en de belangrijkste nevenpersonages in The Big Lebowski) en geweldige muziek (O Brother, Where Art Thou? veroorzaakte zelfs op z'n eentje een hernieuwde belangstelling voor de Amerikaanse rootsmuziek).

The Coen Brothers vallen zowel bij cinefielen als bij het grote publiek in de smaak, hoewel niet altijd met dezelfde films. Intolerable Cruelty en The Ladykillers waren wel vrij succesvol aan de kassa, mede door de aanwezigheid van respectievelijk George Clooney en Tom Hanks, maar kregen eerder matige kritieken. Al stelde men vooral dat het geen meesterwerken waren à la Blood Simple of Fargo. Noblesse oblige, nietwaar? Maar niet beantwoorden aan verwachtingen is eveneens één van hun goede eigenschappen. Trouwens, iemand die Gouden Palm-winnaar Barton Fink bekijkt nadat hij The Ladykillers leuk vond, zal mogelijk op zijn beurt ook ontgoocheld zijn en zich niet kunnen vinden in de bizarre wereld die ze ons in die prent voorschotelen.

Het is geen wonder dat de schouw van beide broers intussen te klein geworden is voor alle prijzen die ze in de loop van hun carrière in ontvangst hebben mogen nemen. Een prijzenregen is natuurlijk geen bewijs van talent, want jury's worden ook beïnvloed door modeverschijnselen en hypes. Bovendien zijn kunst en competitie niet altijd met elkaar te verzoenen. De prijzen die Joel en Ethan Coen al in ontvangst mochten nemen, beschouw ik echter als een bevestiging dat ook anderen hun werk naar waarde schatten.

Onlangs mochten ze vier Oscars in ontvangst nemen voor No Country For Old Men, een thriller die zich in de wereld afspeelt die we kennen van Blood Simple of Fargo: een wereld waar gewone mensen in ongewone situaties verzeild geraken waaruit ze niet meer kunnen ontsnappen. In dit geval botst een man op een uit de hand gelopen drugdeal: hij vindt een hoop lijken en een koffer geld. (Het gegeven van een gewone man die een bom geld vindt doet enigszins denken aan Raimi's A Simple Plan, een parel die weinig succes kende, maar die zeker het ontdekken meer dan waard is.) Hij besluit het geld te houden, maar krijgt op die manier een meedogenloze moordenaar achter zich. De derde protagonist is een bijna pensioengerechtigde sheriff, die met de moed der wanhoop ervoor probeert te zorgen dat de boel niet uit de hand loopt.

Wat volgt behoort tot de sterkst opgebouwde verhaallijnen die ik dit jaar al gezien heb. De film is gebaseerd op een boek van Cormac McCarthy, maar Joel en Ethan Coen hebben het vertaald in een weergaloos scenario. Het trage ritme, de spanningsopbouw, de actiescènes: alles zit goed. Als kijker wordt je meegevoerd tot aan de naar Hollywoodnormen zeer atypische finale, zelfs met een filosofische inslag, die nadien enige tijd vraagt om te bezinken.

Ook de acteerprestaties zijn buitengewoon sterk. Het is niet de eerste keer dat Joel en Ethan Coen acteurs boven zichzelf doen uitstijgen. De manier waarop Tommy Lee Jones, Javier Bardem en Josh Brolin hun personage neerzetten is onovertroffen. En als vierde personage kunnen we rustig het dorre Texaanse landschap vernoemen, dat in prachtig widescreen in beeld gebracht wordt. Dit soort films smeekt er dan ook om in de bioscoop bekeken te worden. Je moet al over een behoorlijk grote breedbeeldtelevisie beschikken om op een vergelijkbare manier ademloos te kunnen genieten van de prachtige fotografie; en dan nog...

Talent komt bovendrijven. Wellicht klopt dit niet altijd, maar wel in het geval van Joel en Ethan Coen. De eigenzinnige weg die ze al bijna 25 jaar volgen, heeft tot hiertoe een bijzonder boeiend en veelzijdig oeuvre opgeleverd. Intussen wordt hun volgende film al aangekondigd: Burn After Reading, met in de cast klassebakken als Brad Pitt, George Clooney, John Malkovich, Tilda Swinton en Frances McDormand. Moet ik nog vermelden dat ik ernaar uitkijk?