zaterdag 16 februari 2008

Suspension of disbelief

Als filmliefhebber raak ik met mensen regelmatig in gesprek over film. Al snel kom je dan bij de vraag: “Waarom vind je een bepaalde film goed?” In wezen is dit voor mij niet echt relevant, omdat het antwoord altijd onvolledig zal zijn. Vragen als “Wat spreekt jou aan in dit kunstwerk?”, “Waarom vind je dit mooie muziek?” of “Waarom vind je wijn lekker?” vragen naar een rationele analyse van een ervaring, waardoor de ervaring zelf aan kracht verliest. Hoogstens kun je enkele elementen aanstippen, maar de totaalervaring die het bij jou teweegbrengt zul je nooit kunnen verwoorden.

En toch vertel ik honderduit waarom ik die ene film wel, en andere niet zo geweldig vind. Ik put mij uit in adjectieven om aan te tonen dat het de moeite waard is om hem te bekijken. Af en toe schrijf ik er zelfs iets over, omdat ik vind dat die bepaalde film niet voorbehouden mag blijven voor een select clubje mensen dat hem toevallig ontdekt heeft. Soms wordt mijn mening gedeeld, soms ook niet. Los daarvan blijft het echter een tweestrijd. Je geniet van de ervaring en je deelt deze ook graag. Maar door de ervaring te delen dreig je er misschien minder van te kunnen genieten. Je moet immers proberen die ervaring te vertolken en een waaier aan emoties die je ervaren hebt te vertalen met een meestal ontoereikende woordenschat.

Ergens in het gesprek komen mensen er doorgaans ook achter, dat ik onder meer liefhebber ben van fantastische films in het algemeen en horrorfilms in het bijzonder. Het hangt dan natuurlijk af wie je tegenover je hebt, maar ergens komt er dan wel een zin als “…maar dat kan toch allemaal niet echt, dat is toch niet realistisch…” Over irrelevante opmerkingen gesproken! De kans dat we ooit aangevallen zullen worden door zombies, vampiers of het monster van Frankenstein is inderdaad behoorlijk klein. Maar wat doet dat ertoe?

Het is opvallend dat je deze opmerkingen minder hoort als de film voor kinderen bedoeld is. Kinderen mogen genieten van verhalen over pratende dieren, vliegende mensen of wezens die niet bestaan. Heb je ooit al iemand horen zeggen: “Het kan toch niet dat Roodkapje tegen de wolf praat?” of “Smurfen bestaan toch niet echt!”? Maar als de film voor volwassenen bedoeld is, moet het plotseling allemaal realistisch zijn. Sommige mensen vinden het fijn om gezellig samen met hun kinderen een Disneyfilm te bekijken. Is het niet erg als je kinderen het alibi moeten zijn om jezelf toe te laten van fantasie te genieten?

Het summum van de realistische film, volgens sommige mensen althans, zou dan zijn als het “gebaseerd is op waar gebeurde feiten”. Let wel: er zijn schitterende films gemaakt die gebaseerd zijn op waar gebeurde feiten! Onlangs heb ik bijvoorbeeld nog ontzettend genoten van de klassieker All The President’s Men, een politieke thriller uit de jaren ’70 over het Watergateschandaal. Maar het is op zich geen kwaliteitslabel als een film gebaseerd is op feiten. In de lading (TV-)films die ons vanuit Amerika overspoelen en die allemaal gebaseerd zijn op feiten, zit volgens mij heel veel kaf tussen het koren. Maar goed, je mag mij tegenspreken.

Een film hoeft dus wat mij betreft niet realistisch te zijn, maar hij moet wel geloofwaardig zijn. En daar knelt misschien het schoentje, want deze twee termen worden nogal eens verkeerdelijk als synoniemen gebruikt. Is een film geloofwaardig als hij realistisch is? Nee, dus! Ik heb al verschillende films gezien die realistisch zijn – ja, zelfs gebaseerd op feiten – maar tegelijkertijd compleet ongeloofwaardig. Het is namelijk niet omdat het realistisch is, dat je het als kijker ook gelooft. Als de vonk tussen de protagonisten in een romantisch drama niet overslaat, als er gaten in het scenario zitten of als de regie ondermaats is geloof je het als kijker niet (zelfs niet als je weet dat het echt gebeurd is).

Omgekeerd kan het zijn dat een film helemaal niet realistisch is, maar dat je er als kijker wel in meegevoerd wordt. Gedurende anderhalf uur geloof je dan in spoken. Want dat is de kracht van cinema: je neemt een retourticketje, en je keert weliswaar terug naar de realiteit in je bioscoopzitje, maar tijdens de rit ben je even niet meer in die realiteit. Dit is mogelijk door wat men in het Engels “suspension of disbelief” noemt. Deze term is moeilijk te vertalen, maar verwijst naar de bereidheid van het publiek om de werkelijkheid zoals die in de film geschetst wordt te aanvaarden, ook al is het allemaal niet echt en worden alle wetten van de logica getart.

“Suspension of disbelief” zorgt ervoor dat we onze wenkbrauwen niet fronsen als Superman de wereld nog eens redt of als Jason in de zoveelste sequel van Friday The 13th opnieuw tot leven wordt gewekt. Het zorgt er ook voor dat we een musical kunnen uitzitten; in het echte leven overkomt het ons niet zo vaak dat iemand plots een liedje begint te zingen, laat staan dat dit vergezeld gaat met een volledige choreografie die door de omstaanders wordt uitgevoerd. Kort samengevat komt het erop neer dat je niet gewoon de hele tijd zit te denken: “Dit kan toch niet…”

Wat maakt een film goed? Meestal kun je een hele lijst beginnen opsommen: het was spannend van begin tot einde, de muziek was mooi, die ene actrice was geweldig, het scenario was ingenieus, het verhaal was ontroerend,... Maar de essentie is volgens mij de “suspension of disbelief”: is de maker erin geslaagd ervoor te zorgen dat ik mij niet afvraag of dit wel echt kan? Ang Lee is dus geslaagd in zijn opdracht, als hij mij met Brokeback Mountain kan laten geloven in de liefde tussen twee stoere cowboys. Maar het is zeker straf als Clive Barker mij met Hellraiser ervan overtuigt dat een kubusvormig doosje de poorten van de hel herbergt, of als Neil Marshalls Dog Soldiers mij gedurende anderhalf uur meeneemt naar een wereld waar weerwolven bestaan...