zaterdag 1 november 2008

Halloween in Haacht

Verkleedpartijtjes en uitgeholde pompoenen hoeven niet voor mij, maar voor horrorliefhebbers heeft Halloween wel een groot voordeel: het is de perfecte gelegenheid om enkele horrorfilms uit de kast te halen. Vooral onze commerciële zenders hebben dit jaar weer hun best gedaan. Bij VT4 speelden ze op veilig: de keuze viel op twee onverwoestbare klassiekers. De avond werd ingezet met The Sixth Sense, het meesterwerk van M. Night Shyamalan. Daarna volgde A Nightmare On Elm Street, de film waarmee indertijd Wes Craven weer meetelde als horrorregisseur en die voor enkele acteurs het begin betekende van een succesvolle carrière, denk maar aan Robert Englund en Johnny Depp(!). De programmatie van 2BE getuigde daarentegen van meer durf door te opteren voor enkele recentere films die niet meteen mikken op het grote publiek. De avond werd nog braaf en ludiek ingezet met de horrorkomedie Scary Movie 3, maar daarna was het – letterlijk – bloedige ernst. Ook hier dook trouwense de naam van Wes Craven op: The Hills Have Eyes is één van zijn vroege films, maar 2BE vertoonde de nieuwe versie in een regie van Alexandre Aja. In tegenstelling tot andere recente remakes van horrorfilms uit de jaren 70 (The Omen, The Texas Chainsaw Massacre,...) slaagt Aja wél in zijn opzet: zijn versie kan wat mij betreft moeiteloos naast het origineel staan. Na middernacht werd de kijker nog vergast op SL8N8: efficiënte Hollandse horror met internationale allures.

Maar de echte liefhebber blijft op zo'n avond natuurlijk niet thuis. Je kunt in je eentje TV zitten kijken, maar het blijft een feit dat films nog altijd het best tot hun recht komen in een donkere zaal op een groot scherm. Studio 2000, het gemeenschapscentrum van Haacht, heeft al jarenlang de traditie om de avond van Halloween uit te pakken met een passend programma. Dit jaar was het niet anders. En net als de voorbije jaren was ik van de partij.

In Haacht hoeft het niet altijd ingewikkeld en hoogdravend te zijn, met exclusieve avant-premières of gasten met welluidende namen en zo. Nee, ze hebben daar gewoon twee filmzalen en in beide vertoonden ze dezelfde twee films, alleen in een andere volgorde. Je kon dus kiezen tussen The Strangers en Mirrors, of Mirrors en The Strangers. Ik koos voor de laatste optie.

De voorbije 10 jaar was er één grote trend in horrorland: de interessantste producten kwamen uit het oosten. Het Japanse Ring (Ringu) uit 1998 zette iets in gang dat nog lang niet ten einde is: westerse kijkers raken vertrouwd met de oosterse genrecinema en blijven zich verbazen over de inventiviteit van filmmakers als Takashi Miike (Japan) of Chan-wook Park (Zuid-Korea). Het vervolg kun je raden: de filmmakers verkassen naar Amerika en/of de meest succesvolle Aziatische films krijgen een Hollywoodbehandeling. Zo ook met Mirrors, een Amerikaanse remake van het Zuid-Koreaanse Into The Mirror (Geoul sokeuro), gemaakt door – wat een toeval! – Alexandre Aja.

Laten we beginnen met het slechte nieuws: Aja's The Hills Have Eyes was weergaloos; zijn Mirrors is gewoon degelijk. Dat krijg je als je met je vorige film zo'n huizenhoge verwachtingen geschapen hebt. Maar het blijft wel een beter dan gemiddelde horrorfilm. Kiefer Sutherland speelt een ex-politieagent die genoodzaakt wordt als nachtwachter in een afgebrand grootwarenhuis te gaan werken. Het gebouw herbergt heel wat spiegels, waarachter zich meer schuilhoudt dan je zou vermoeden. Het is niet de eerste keer dat in een film spiegelbeelden er een eigen leven op na blijken te houden of dingen weerspiegeld worden die er schijnbaar niet zijn, maar het gegeven wordt hier op een enge, spannende en bij momenten ook behoorlijk bloederige manier uitgewerkt. En het einde is er echt eentje om van te smullen!

De tweede film van de avond was van een heel ander kaliber. The Strangers, dat met Liv Tyler ook al een grote naam in de aftiteling had, is gebaseerd op waar gebeurde feiten: een koppel overnacht na een feest in een vakantiehuis en wordt belaagd door onbekenden. Het begint allemaal onschuldig met een meisje dat aanklopt en vraagt naar iemand die er helemaal niet woont, maar gaandeweg beseft het koppel dat ze als ratten in de val zitten. Net als in The Blair Witch Project herbergt elk geluid een dreiging en wordt de gruwel opgebouwd door kleine, schijnbaar onbetekenende details.

Meermaals moest ik denken aan het Franse Ils (Them), ook al gebaseerd op feiten, waar eveneens een koppel in een afgelegen huis belaagd wordt door iets of iemand die ze amper te zien krijgen. En ik wil je uiteraard niet het einde van deze films verklappen, maar laat me stellen dat ze je niet meteen vrolijk maken. Ze maken vooral duidelijk dat het grote gevaar meestal niet afkomstig is van gedegenereerde psychopaten of andere monsters (in de letterlijke of figuurlijke zin van het woord), maar van heel gewone, onopvallende mensen die je zonder problemen bij je thuis zou uitnodigen.

“L'enfer c'est les autres”, zei Sartre al, of hoe horror soms ook behoorlijk realistisch is en iets te vertellen heeft.


maandag 1 september 2008

Troma

Mijn eerste kennismaking met Troma is nu bijna 20 jaar geleden. Als student trok ik in Leuven naar De Nacht Van De Wansmaak, het filmische rariteitenkabinet waarmee Jan Verheyen op tijd en stond door Vlaanderen (en Nederland) trekt. Toen was het echter niet alleen een aaneenschakeling van trailers en filmfragmenten, zoals dat in de latere edities meer en meer het geval was. Er werden ook gewoon enkele volledige films vertoond. Op het programma stonden The Toxic Avenger, Bad Taste en Deadly Weapons. (De officiële website maakt nergens meer melding van deze affiche – wel van andere uit de beginjaren, overigens – maar ik meen mij toch te herinneren dat dit drietal voorgeschoteld werd.)

De laatste in het rijtje laat zich kort samenvatten met zijn Nederlandse titel: Borsten Als Dodelijke Wapens, wat mij betreft de minst interessante van de drie. De grootste verrassing was dan weer Bad Taste, van de in die tijd nog vrij onbekende Peter Jackson. Hij zou later naam maken met Braindead, Heavenly Creatures en natuurlijk zijn The Lord Of The Rings-trilogie. Aan hem wijdde ik al eens een blogje. En ten slotte was er The Toxic Avenger, over een onhandig sulletje dat in een vat met nucleair afval valt en in een soort van superheld verandert. Het klinkt natuurlijk onnozel, maar laat dat nu net de grootste troef van de film zijn, die qua entertainmentwaarde ver boven de middelmaat uitstijgt.

Want laat me eerlijk zijn: stel dat je films zou kunnen indelen in goede, middelmatige en slechte, dan zijn het de middelmatige waar ik meestal in een grote boog omheen ga. De goede bekijk ik om evidente redenen. De slechte kunnen dan weer zo slecht zijn, dat het geweldig leuk wordt om ze te bekijken. Eén van de meest legendarische voorbeelden is Plan 9 From Outer Space van Ed Wood, over een invasie van buitenaardse wezens. Alles in deze film ademt amateurisme uit. Om een voorbeeld te geven: de ufo's in deze film zijn duidelijk gewone soepborden die aan een touwtje hangen. Maar geef mij de keuze tussen 10 middelmatige films, zoals die dagelijks de multiplexen of je TV-toestel teisteren, of 1 zo'n echt slecht gemaakte, ontzettend knullige film, dan kies ik zonder aarzelen voor de laatste. Die zul je je immers na een jaar ongetwijfeld nog herinneren. Van die 10 middelmatige is dat uiterst twijfelachtig.

The Toxic Avenger is ook zo'n film die niet meteen op een oscarnominatie moet rekenen: op geloofwaardigheid of acteerprestaties is deze film over heel de lijn gebuisd. Maar amusement is wel gegarandeerd! The Toxic Avenger bleek afkomstig te zijn van een filmmaatschappij, gespecialiseerd in dit soort van lowbudget films: Troma. Toen ik Troma leerde kennen, trad ik binnen in een wereld van films waar ik voordien nog nooit van gehoord had, met titels als Blood Sucking Freaks, Surf Nazis Must Die, They Call Me Macho Woman of A Nymphoid Barbarian In Dinosaur Hell. Dit zijn in feite geen gewone B-films meer. Troma brengt films uit die amper vergelijkbaar zijn met wat andere – en zeker de grote – studio's fabriceren. Van de elementen waarop mainstream films genadeloos afgerekend worden – abominabele acteerprestaties, goedkope special effects of scenario's die kant noch wal raken – maakt Troma zijn handelsmerk.

Troma heeft in de loop der jaren heel wat randactiviteiten ontwikkeld, zoals het uitgeven van comics, CD's en DVD's. Het is trouwens overduidelijk dat oprichters Lloyd Kaufman en Michael Herz in de eerste plaats een commercieel talent hebben. Maar hun hoofdactiviteit is tot nader order nog steeds het produceren van films: The Toxic Avenger is intussen aan deel vier toe en ook Class Of Nuke 'Em High zou je een successerie kunnen noemen die al bij deel drie aanbeland is. Andere titels zijn bijvoorbeeld Troma's War of Tromeo and Juliet, een krankzinnige variant op het bekende liefdesverhaal van Shakespeare. Maar Troma fungeert ook als distributeur van films van andere, vaak beginnende filmmakers, die anders wellicht nooit een groot publiek bereikt zouden hebben. Denk hierbij aan een film als Combat Shock, een bevreemdende kruising tussen Eraserhead en Rambo. Zelfs een Belgische horrorfilm prijkt op die manier in hun catalogus: Rabid Grannies, over twee oude dametjes die veranderen in bloeddorstige zombies om vervolgens hun familieleden naar het leven te staan.

Ook het laatste wat ik zag van Troma is zo'n film die ze opgepikt en gedistribueerd hebben: Cannibal! The Musical. In feite gaat het om het langspeelfilmdebuut van Trey Parker, de man die later wereldberoemd zou worden met South Park. Cannibal! The Musical (originele titel: Alferd Packer: The Musical) vertelt het (naar verluidt waar gebeurde) verhaal van Alferd Packer, die met een groep goudzoekers verdwaald raakt en om te overleven genoodzaakt wordt zijn overleden reisgenoten op te peuzelen. Hoewel de titel én de distributeur anders laten vermoeden, is dit niet eens zo'n ontzettend slechte film. Trey Parker toont in deze film al dat hij bruist van de creativiteit en dat hij met bijzonder weinig middelen een overtuigend resultaat weet te bereiken. De film is trouwens gemaakt door een groepje enthousiaste filmstudenten, waarbij elkeen verschillende taken opnam. Met andere woorden: de cameralui waren gewoon degenen die op dat moment toevallig niet stonden te acteren.

Vooral de muzikale intermezzo's konden mij overtuigen: dit zijn geen goedkope deuntjes die werken omwille van de context waarin ze gebruikt worden, maar werkelijk behoorlijk fraaie composities. Uiteraard bulken ze van de humor en de dubbele bodems, of wat moet je anders denken van een nummer als When I Was On Top Of You, waarin Packer de liefde voor zijn paard bezingt? Maar er is veel radiomuziek die mij minder kan bekoren dan de liedjes in deze film. Op de officiële website van de film kun je trouwens zowat alle liedjes gratis downloaden; een aanrader!

Cannibal! The Musical deed me denken aan die andere geschifte muzikale film: Meet The Feebles. Ook in die prent (een poppenfilm voor volwassenen) hoor je sterke muzikale bijdragen, die echter door de aard van de film nooit verder zullen raken dan een select clubje liefhebbers. Zowel Peter Jackson, de regisseur van Meet The Feebles, als Troma, de distributeur van Cannibal! The Musical, leerde ik bijna 20 jaar geleden kennen op De Nacht Van De Wansmaak. Zo is de cirkel alweer rond.


zondag 3 augustus 2008

Aarschot

Als je Antwerpen, Brussel en Hasselt door een denkbeeldige lijn met elkaar zou verbinden, vind je pal in het midden van deze driehoek de stad Aarschot. Wellicht spreekt dit stadje weinig tot de verbeelding, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Leuven, dat een kleine 20 km verder ligt. Vooral door de aanwezigheid van een universiteit heeft Leuven een wereldwijde uitstraling. Aarschot daarentegen is een klein provinciestadje, onbekend voor zij die er nog nooit geweest zijn. En toch herbergt dit stadje enkele goed bewaarde geheimen. Tijdens het weekend van 1 en 2 augustus 2008 kon je kennismaken met twee ervan: Rovic en het Hageland Festival.

Het Hageland Festival was dit jaar aan zijn achtste editie toe. In het verleden had men het over het Hageland Punk & Hardcore Festival, dat een onderdeel was van de Osschotse Feesten. Ondertussen staat het festival op eigen benen en opteert men ervoor om te trachten autonoom een breder publiek aan te spreken. De punk- en hardcoregroepen werden voornamelijk de eerste dag geprogrammeerd; tijdens de tweede dag was eerder de brede noemer “pop en rock” van toepassing. De verdeling klopte niet helemaal: het indie-rockgeluid van Soon op de eerste dag had weinig van doen met punk of hardcore; Rovic opende dan weer de tweede dag op de Club Stage, maar deze groep zou beter gepast hebben tussen het hardere werk van de eerste dag. Maar dit is slechts een detail: de verruimingsoperatie is geslaagd en zorgde voor een boeiende affiche.

Het festival bood de gelegenheid om onbekende maar niet zelden interessante groepen te leren kennen. Uiteindelijk is dat voor mij nog altijd de belangrijkste reden om naar een muziekfestival te gaan: niet voor de artiesten die je al kent, maar om groepen te leren kennen waar je nog nooit van gehoord hebt en die je af en toe kunnen verrassen. Uiteraard heb ik genoten van headliner De Mens, maar zij waren niet de reden dat ik daar was; zij boden eerder een vertrouwd geluid na twee dagen van ontdekkingen.

Ik heb geen bezwaar tegen beukende drums, een pompende bas en gitaren die stijf staan van distortion. Wat dat betreft kwam ik de eerste dag zeker aan mijn trekken. Voor een buitenstaander klinkt het allemaal misschien als een hoop luide herrie, maar elke groep die de eerste dag aantrad had wel degelijk zijn eigenheid. Niet zelden zag je trouwens getalenteerde muzikanten aan het werk, die toevallig wel weinig radiovriendelijk materiaal speelden. Persoonlijk heb ik vooral genoten van Sunpower, een groep uit Opwijk die met zichtbaar genoegen rechttoe-rechtaanpunk speelde en hiermee naar verluidt ook in het buitenland al hoge ogen gegooid heeft. Verder waren, wat mij betreft, de hardcoregroepen Homer en Jerusalem The Black aangename ontdekkingen.

Afsluiter van de eerste dag was het Amerikaanse Death By Stereo, dat zich vooral liet opvallen door energieke vocals en virtuoos gitaarvuurwerk. De groep speelde duidelijk graag spelletjes met het publiek. Denk hierbij aan het organiseren van een wall of death, maar ook aan mensen uit het publiek uitdagen om te komen strippen op het podium. Zelf lieten ze zich hierbij trouwens niet onbetuigd, met een blote gitarist en twee andere groepsleden met de broek op hun enkels als resultaat. Ik vraag me wel af of de twee jongens uit de streek, die poedelnaakt op het podium stonden, daar nog zo blij om zullen zijn als er binnenkort foto- of videomateriaal daarvan zou opduiken op het internet...

De gezinsvriendelijkheid op de tweede dag lag duidelijk een stuk hoger, hetgeen zich vertaalde in de aanwezigheid van heel wat ouders met kinderen. Er werd dan ook een veelzijdig mainstreampakket aangeboden, met inbegrip van Nederlandstalige rock (Andes, De Mens), het typische countrygeluid van Johnny Cash (Cash Reloaded) of mooie, tweestemmige zang die soms een rockvariant leek op Simon and Garfunkel (Norma). De grootste verrassing voor mij was echter Freaky Age, een stel tieners die een zeer professionele set neerpootten. Hun naam was mij niet geheel onbekend: op Studio Brussel belandde hun laatste single vorige maand op de eerste plaats in De Afrekening. Maar in de plaats van het gehypete groepje dat ik dacht te gaan aanschouwen (wie zonder vooroordelen is, werpe de eerste steen), zag ik een band aan het werk met een charismatische frontman (enfin, frontjongen) en een strak geluid. Zelfs een cover van The Who's Pinball Wizard zetten ze geloofwaardig neer: chapeau!

Op die tweede dag van het Hageland Festival kon je ook dat andere goed bewaarde Aarschotse geheim aan het werk zien: Rovic. Ik leerde deze groep kennen op de editie 2005 van wat toen nog het Hageland Punk- en Hardcore Festival heette. Het rauwe maar toch melodieuze geluid en de evenwichtige afwisseling tussen mannelijke en vrouwelijke vocalen spraken mij toen meteen aan. #01, hun debuutalbum, zat de voorbije jaren regelmatig in mijn CD-speler. Vorige zaterdag bewezen ze dat ze intussen alleen maar beter en professioneler geworden zijn. Het was dan ook bijzonder jammer dat ze zo vroeg geprogrammeerd stonden. Deze groep verdient een groot, enthousiast publiek dat volledig uit de bol gaat, niet zoals nu: lege plekken voor het podium en alleen enkele vroege vogels die druppelsgewijs aankwamen.

Rovic heeft alles in zich om nationaal én internationaal mee te tellen: een eigen geluid, getalenteerde muzikanten, een tomeloze energie en de wil om het te maken. Als het klopt dat talent komt bovendrijven, zul je in de toekomst ongetwijfeld nog van hen horen. En misschien zorgen zij er dan wel voor dat Aarschot bij velen binnenkort wat bekender in de oren zal klinken.


vrijdag 27 juni 2008

Broers

Toen mijn liefde voor de film zich ontwikkelde in de jaren 80, raakte ik gefascineerd door enkele jonge filmmakers zoals Joel Coen, Ethan Coen en Sam Raimi. Het waren niet enkel generatiegenoten, maar ook vrienden, die in het begin van hun carrière vaak samenwerkten. Zo schreven Joel en Ethan Coen onder meer het hilarische scenario voor Crimewave, dat door Raimi verfilmd werd. Raimi had eerder gedebuteerd met Evil Dead, een lowbudget horrorfilm waarvan de plot zich in één zin laat samenvatten – een groep jongeren wekt in een afgelegen boshut kwade geesten tot leven – maar die qua efficiënt gebruik van beperkte middelen zijn gelijke niet kent.

Sam Raimi was geen eendagsvlieg, en levert op tijd en stond inventieve producties af. Evil Dead groeide uit tot een trilogie, waarin de horror steeds meer gepaard ging met pikzwarte humor. Met Darkman gaf hij de aanzet tot een nieuwe trilogie, die ook al gevuld was met een zelfde soort, ongetwijfeld niet door iedereen gesmaakte humor en verder balanceerde op de grens tussen horror en actie. Hij maakte ook uitstapjes naar andere genres, zoals met de western The Quick And The Dead en de sportfilm For Love Of The Game. Als producer was hij onder meer één van de verantwoordelijken achter de TV-series Xena: Warrior Princess en Hercules: The Legendary Journeys. De grote doorbraak bij het grote publiek was natuurlijk Spiderman, waarvan hij ondertussen ook al deel drie afgeleverd heeft.

Joel en Ethan Coen zijn dan weer twee broers die debuteerden met de sublieme thriller Blood Simple, en sindsdien als onafscheidelijk duo opereren. De meest uiteenlopende genres weten ze naar hun hand te zetten, en elke film kruiden ze op hun eigen, unieke manier. In het kruidenpalet vind je onder meer een bijzondere aandacht voor de “couleur locale” (denk maar aan het taalgebruik in Fargo), gedurfde plotwendingen (Blood Simple is hiervan het prototype), memorabele personages (bijvoorbeeld The Dude en de belangrijkste nevenpersonages in The Big Lebowski) en geweldige muziek (O Brother, Where Art Thou? veroorzaakte zelfs op z'n eentje een hernieuwde belangstelling voor de Amerikaanse rootsmuziek).

The Coen Brothers vallen zowel bij cinefielen als bij het grote publiek in de smaak, hoewel niet altijd met dezelfde films. Intolerable Cruelty en The Ladykillers waren wel vrij succesvol aan de kassa, mede door de aanwezigheid van respectievelijk George Clooney en Tom Hanks, maar kregen eerder matige kritieken. Al stelde men vooral dat het geen meesterwerken waren à la Blood Simple of Fargo. Noblesse oblige, nietwaar? Maar niet beantwoorden aan verwachtingen is eveneens één van hun goede eigenschappen. Trouwens, iemand die Gouden Palm-winnaar Barton Fink bekijkt nadat hij The Ladykillers leuk vond, zal mogelijk op zijn beurt ook ontgoocheld zijn en zich niet kunnen vinden in de bizarre wereld die ze ons in die prent voorschotelen.

Het is geen wonder dat de schouw van beide broers intussen te klein geworden is voor alle prijzen die ze in de loop van hun carrière in ontvangst hebben mogen nemen. Een prijzenregen is natuurlijk geen bewijs van talent, want jury's worden ook beïnvloed door modeverschijnselen en hypes. Bovendien zijn kunst en competitie niet altijd met elkaar te verzoenen. De prijzen die Joel en Ethan Coen al in ontvangst mochten nemen, beschouw ik echter als een bevestiging dat ook anderen hun werk naar waarde schatten.

Onlangs mochten ze vier Oscars in ontvangst nemen voor No Country For Old Men, een thriller die zich in de wereld afspeelt die we kennen van Blood Simple of Fargo: een wereld waar gewone mensen in ongewone situaties verzeild geraken waaruit ze niet meer kunnen ontsnappen. In dit geval botst een man op een uit de hand gelopen drugdeal: hij vindt een hoop lijken en een koffer geld. (Het gegeven van een gewone man die een bom geld vindt doet enigszins denken aan Raimi's A Simple Plan, een parel die weinig succes kende, maar die zeker het ontdekken meer dan waard is.) Hij besluit het geld te houden, maar krijgt op die manier een meedogenloze moordenaar achter zich. De derde protagonist is een bijna pensioengerechtigde sheriff, die met de moed der wanhoop ervoor probeert te zorgen dat de boel niet uit de hand loopt.

Wat volgt behoort tot de sterkst opgebouwde verhaallijnen die ik dit jaar al gezien heb. De film is gebaseerd op een boek van Cormac McCarthy, maar Joel en Ethan Coen hebben het vertaald in een weergaloos scenario. Het trage ritme, de spanningsopbouw, de actiescènes: alles zit goed. Als kijker wordt je meegevoerd tot aan de naar Hollywoodnormen zeer atypische finale, zelfs met een filosofische inslag, die nadien enige tijd vraagt om te bezinken.

Ook de acteerprestaties zijn buitengewoon sterk. Het is niet de eerste keer dat Joel en Ethan Coen acteurs boven zichzelf doen uitstijgen. De manier waarop Tommy Lee Jones, Javier Bardem en Josh Brolin hun personage neerzetten is onovertroffen. En als vierde personage kunnen we rustig het dorre Texaanse landschap vernoemen, dat in prachtig widescreen in beeld gebracht wordt. Dit soort films smeekt er dan ook om in de bioscoop bekeken te worden. Je moet al over een behoorlijk grote breedbeeldtelevisie beschikken om op een vergelijkbare manier ademloos te kunnen genieten van de prachtige fotografie; en dan nog...

Talent komt bovendrijven. Wellicht klopt dit niet altijd, maar wel in het geval van Joel en Ethan Coen. De eigenzinnige weg die ze al bijna 25 jaar volgen, heeft tot hiertoe een bijzonder boeiend en veelzijdig oeuvre opgeleverd. Intussen wordt hun volgende film al aangekondigd: Burn After Reading, met in de cast klassebakken als Brad Pitt, George Clooney, John Malkovich, Tilda Swinton en Frances McDormand. Moet ik nog vermelden dat ik ernaar uitkijk?


zaterdag 31 mei 2008

Hokjes

Ik beken. Regelmatig kijk ik naar de VTM-telenovelle Sara. Ook voor een leuk, onbetekenend B-filmpje mag je mij altijd wakker maken. Op mijn MP3-speler zet ik wel eens muziek van ABBA of Duran Duran. Zelfs de laatste editie van het Eurovisiesongfestival heb ik niet gemist. En als ik een boek lees, verkies ik meestal een spannende pageturner boven een zogenaamd literair meesterwerk. Literaire critici zijn misschien meer belezen dan jij, filmrecensenten kunnen een film wellicht in een ruimer kader plaatsen en muziekkenners kunnen je wellicht vertellen dat er niet altijd even zuiver gezongen wordt. Maar als puntje bij paaltje komt, geldt er maar één norm: de jouwe.

En toch proberen “kenners” ons steevast wijs te maken dat er zoiets als “foute” muziek bestaat, of films die het niet waard zijn bekeken te worden. Kijk, als ik mag kiezen tussen de laatste Lars von Trier of de nieuwe film met Jean-ClaudeMuscles from Brussels – Van Damme, kies ik voor von Trier. Anderen vinden die eigenzinnige Deen maar een pretentieus ventje, en gaan gegarandeerd voor de actie met een hoog testosteron-gehalte. Maar wie heeft gelijk? En wie ben ik om mijn eigen keuze boven die van anderen te zetten?

En het houdt niet op met een onderscheid te maken tussen “goed” en “fout”. Een ongeschreven wet bij kenners stelt, dat “goed” niet populair kan zijn. Als een artiest razend populair wordt, haakt de kenner of de fan-van-het-eerste-uur vaak af. Het exclusiviteitscontract tussen de artiest en de fan lijkt verbroken. Metallica werd in de jaren '80 op handen gedragen door metalliefhebbers. Maar toen de groep mega werd in de jaren '90, haakten de metalfans af. Het had te maken met de koerswijziging die de groepsleden doorvoerden in hun muziek, maar zeker ook met het feit dat ze populair werden. Zelfs Radio – de fun! de hits! – Donna draaide hun muziek!

En laten we eens een overstapje maken naar de wereld van de literatuur. Al ruim 20 jaar ben ik fan van de Amerikaanse schrijver Stephen King. Ik las net één van zijn laatste boeken, Duma, en ik was alweer stevig onder de indruk. King verstaat als geen ander de kunst van het vertellen, maar hij doet meer dan dat. Net zoals iedereen die creëert, vertelt hij iets over zichzelf doorheen zijn oeuvre. Sommigen denken dat er een strikt onderscheid bestaat tussen fictie en non-fictie. De realiteit is complexer. De kunstenaar vertelt altijd iets over zichzelf, ook als zijn werk pure fictie is. En als hij bewust over zichzelf vertelt, zoals in een autobiografie, zit daarin misschien zelfs meer fictie dan hij zelf zou willen toegeven.

Ongetwijfeld vind je heel wat van Kings boeken in je plaatselijke boekenwinkel. En die moet je dan gaan zoeken bij de “Spannende boeken”, of “Thriller & SF”. Enkele meters verder heb je de kast met de “Literatuur”, maar daar zul je King niet vinden. Want wij mensen denken graag in hokjes. Er is de ernstige “Literatuur” en de populaire “Lectuur”. Bij de literatuur vind je namen als Marquez, Eco, Kundera, Brouwers of Brusselmans. En daarnaast heb je dus het populaire genre, dat je louter leest ter ontspanning: Pratchett, Andrews, Brown, Vance, en dus ook King. Maar Eco, Marquez, Pratchett en King: voor mij hebben zij allemaal een zeer persoonlijke stijl ontwikkeld die mij aanspreekt. Hun boeken boeien mij. En in de twee lijstjes hierboven vind je ook schrijvers van wie ik wellicht nooit meer iets zal lezen, omdat ze mij niet kunnen raken. En mijn eigen onderscheid tussen “boeiend” en “niet boeiend” vind ik nog altijd relevanter dan de categorieën die de winkel in mijn plaats probeert te maken.

Iemand die ook te maken kreeg met de tweespalt tussen populariteit en artistieke geloofwaardigheid was Alfred Hitchcock, in mijn ogen één van de belangrijkste filmregisseurs van de vorige eeuw. In bepaalde middens kun je echter beter dwepen met Ingmar Bergman of Sergei Eisenstein. Hitchcock is immers vooral de man van de “suspense”, de genrefilm, en dat is toch nog altijd een trapje lager dan het ware cinematografische meesterwerk. Zeker toen hij zich – godbetert! – inliet met televisie, heeft hij heel wat credibiliteit bij cinefielen verloren. Maar (her)bekijk het oeuvre van de man, en je moet toegeven dat hij een pak klassiekers afgeleverd heeft. En net zoals je De Donkere Toren, De Beproeving of Lisey's Verhaal van Stephen King niet zomaar horrorverhalen kunt noemen, zijn Strangers On A Train, Psycho, Vertigo of The Birds veel meer dan thrillers.

Maar we denken toch o zo graag in hokjes. Surrealisme of expressionisme? Het realistisch drama of de romantische komedie? Heavy metal of het levenslied? Foute disco of authentieke blues? Harry Potter of Oliver Twist? In wezen maakt het allemaal niets uit. Wat voor jou de krenten uit de pap zijn, is voor iemand anders het papier niet waard waarop het gedrukt staat. Het komt er dus op aan je eigen keuzes te maken, je eigen smaak te vormen. Niet iedereen lust champagne, en sommigen vinden Coca-Cola echt wel lekkerder.


maandag 21 april 2008

De natuur is analoog

Velen zullen zich misschien nog herinneren hoe in de jaren '80 van de vorige eeuw een nieuwe geluidsdrager geïntroduceerd werd: de compact disc, of kortweg CD. De geluidskwaliteit werd geprezen, evenals de onverslijtbaarheid van het schijfje. Oude vinylplaten werden plots enkel nog iets voor nostalgici. De vraag was trouwens niet of, maar wanneer ook jij overstag zou gaan en je een CD-speler zou aanschaffen. Na verloop van tijd werden albums enkel nog op CD uitgebracht. Nadat je dan uiteindelijk die oude platenspeler had weggedaan – want je kocht toch enkel nog CD's – werd je platencollectie waardeloos.

Maar niet getreurd, want platenlabels maakten van de gelegenheid gebruik om zowat hun volledige catalogus opnieuw uit te brengen op CD. Velen kochten dus de albums die ze enkele jaren voordien als LP gekocht hadden nu op CD. De CD-verkoop kende pieken waar de platenlabels vandaag alleen nog maar van kunnen dromen. Wat men er meestal niet bij vertelt, is dat deze pieken in feite het gevolg waren van een tweede keer langs de kassa te passeren voor hetzelfde product. Voor een plaat waar je enkele jaren voordien al auteurs- en andere rechten op betaald had, moest je dit nu opnieuw doen als je het ding wilde kunnen afspelen op de nieuwe apparatuur.

In de hele discussie over de kelderende CD-verkoop is dit geen onbelangrijk gegeven. Na de introductie van het digitale kleinood heeft men immers in belangrijke mate geteerd op het recycleren van muziek uit de decennia voordien. Tegen de eeuwwisseling had iedereen zijn oude platencollectie intussen wel op CD, althans de platen die men nog graag wilde beluisteren. Het falen van nieuwe audioformaten als DVD-audio en SACD toonde trouwens aan, dat het publiek geen zin had om een derde keer voor hetzelfde product te betalen.

Dit zou trouwens een verhelderende geschiedenisles kunnen zijn voor zij die vandaag gokken op Blu-ray, dat het concurrerende HD-DVD “verslagen” heeft als mogelijke opvolger van de DVD. Zit er iemand te wachten op een nieuw videoformaat, nu iedereen de voorbije jaren zijn VHS-videocassettes vervangen heeft door DVD-schijfjes? Ik ben in elk geval nog niet meteen van plan mijn DVD-speler te vervangen door alweer een nieuw systeem.

Maar laat ons even terugkeren naar de CD, dat ding dat onverslijtbaar was en een zoveel betere geluidskwaliteit had dan de oude vinylplaat. Maar is dat wel zo? Mijn CD-collectie bevat in elk geval heel wat bekraste exemplaren, dus onverslijtbaar zijn ze zeker niet. Intussen wordt dat ook niet meer beweerd, maar 20 jaar geleden was het wel een verkoopsargument!

En dan wil ik toch even nostalgisch worden. Want een CD beluister je, maar een LP kun je koesteren. Om te beginnen is het artwork van een CD maar een flauw afkooksel van dat van een LP. Voor degenen die vertrouwd zijn met fotoalbums op het internet: als een LP-hoes de werkelijke foto is, dan kun je een CD-hoesje beschouwen als een thumbnail die je slechts een indruk geeft van hoe het eruit moet zien. Het uniforme plastic doosje waardoor elke CD hetzelfde, steriele uitzicht heeft, helpt ook al niet. Een CD doet niet eens moeite om te verbergen dat het een massaproduct is, terwijl je bij een LP toch meer het gevoel had iets unieks te bezitten. De CD geeft je dan wel de mogelijkheid muziek te beluisteren in digitale kwaliteit, maar weinig CD's bieden daarbovenop een meerwaarde. Verbaast dan de keuze die sommige mensen maken als ze dezelfde muziek gratis van het internet kunnen plukken? Deze muziek is dan meestal gecomprimeerd tot mp3-bestanden, en dus van een mindere kwaliteit dan de oorspronkelijke CD.

Maar is die oorspronkelijke CD-kwaliteit dan wel zo geweldig? Want dat was toch dat andere verkoopsargument? Hierbij moet je weten, dat bij het omzetten van analoge naar digitale muziek keuzes gemaakt worden: welke signalen worden wel, en welke worden niet omgezet in een digitaal signaal? Een volledig album mag immers niet meer dan 700 MB in beslag nemen, want anders raakt het niet op zo'n schijfje! Als ik het heel eenvoudig mag samenvatten, kun je stellen dat frequenties die niet waargenomen worden door het menselijk oor uit de muziek gefilterd worden. Iedereen die ooit wel eens een concert bijgewoond heeft, weet echter dat geluid ook op andere manieren waargenomen wordt dan enkel via de oren. De keuze tussen de originele CD en een mp3-bestand is dus niet de keuze tussen het origineel en een gecomprimeerde versie; het is een keuze tussen een gewone digitale versie – waarbij sowieso al compromissen gesloten werden – en een gecomprimeerde digitale versie. Een vinylplaat daarentegen benadert trouwer de oorspronkelijke muziek, want er werden geen plaatsbesparende bewerkingen op uitgevoerd. Als je een plaat oplegt hoor je weliswaar bijgeluiden die weleens omschreven worden als “spek bakken”, maar je kunt de muziek ook beluisteren in al zijn glorie. Een CD heeft niet de bijgeluiden, maar ontbeert in al zijn steriliteit ook de warme, volle klank van het origineel.

De voorbije decennia heeft men ons ervan proberen te overtuigen dat digitaal synoniem is van kwaliteit. We zijn dan ook massaal overgestapt op digitale muziek, digitale foto's en ga zo maar door. Maar een digitaal bestand is nooit meer dan een vertaling van de werkelijkheid in nulletjes en eentjes, ongeacht of het gaat om bijvoorbeeld een afbeelding of een geluidsbestand. Hierbij moet altijd de keuze gemaakt worden hoe gedetailleerd de vertaling gebeurt. Denk bijvoorbeeld aan fototoestellen: sommige leveren foto's af van 4 megapixels, andere van 6 of 10 megapixels. Maar als je ver genoeg inzoomt, kom je altijd terecht op de blokjes, de digitale stukjes informatie, waaruit de foto is samengesteld.

Maar de natuur is niet samengesteld uit blokjes. De natuur is analoog.


zondag 30 maart 2008

BIFFF

Gelijkgestemden zoeken elkaar op. Kijk maar naar een voetbalwedstrijd, een boekenbeurs, een tentoonstelling of een theatervoorstelling: we bezoeken niet alleen het evenement, maar we zijn meteen ook in het gezelschap van mensen die minstens één interesse delen. Bij zo'n groep horen, al is het maar tijdelijk, is wellicht één van onze basisbehoeften. We luisteren bijvoorbeeld graag naar muziek, maar we gaan niet alleen naar een concert om de muziek te beluisteren die we evengoed thuis op CD kunnen beluisteren. Nee, we gaan ook naar een concert om daar te luisteren naar muziek in het gezelschap van mensen die deze ook appreciëren.

Ongetwijfeld is dit een belangrijke reden waarom ik al jaren een vaste klant ben op het Brussels Internationaal Festival van de Fantastische Film. Op dit festival kan ik gewoon genieten van de alom aanwezige fantastiek, zonder te moeten uitleggen waarom dat nu allemaal wel zo leuk is, want iedereen die daar rondloopt vindt het geweldig. En dan heb ik het niet alleen over de films. Er worden tentoonstellingen en evenementen georganiseerd die allemaal het fantastische als thema hebben. Je gaat dus niet zomaar een film bekijken, je treedt binnen in een andere wereld waar vanalles te beleven valt. En iedereen die binnenkomt doet dit precies om, al is het maar even, in die wereld te vertoeven.

De editie 2008 is vorige donderdag van start gegaan en loopt nog tot en met dinsdag 8 april. Ik ga er weliswaar niet elke dag naartoe, maar elke editie probeer ik toch hier en daar wat mee te pikken. Vorige zaterdag was ik bijvoorbeeld op de Body Painting Contest, één van de evenementen op het festival. Bij bodypainting is het menselijk lichaam niet het onderwerp van een kunstwerk, zoals zo vaak het geval is, maar het canvas waarop geschilderd wordt. In tegenstelling tot een tatoeage is een bodypaint tijdelijk van aard: het is een kunstwerk dat onherroepelijk opnieuw verdwijnt als het model onder de douche stapt. Er blijft niets meer van over, behalve wat foto's en filmmateriaal. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er op zo'n dag tientallen fotografen en cameralui rondlopen. Ook ik heb uiteraard wat foto's genomen, als zeer bescheiden amateurfotograaf wel te verstaan. Een selectie van mijn foto's zette ik online. Ook van de edities 2006 en 2007 kun je trouwens een aantal foto's bekijken.

Verder zag ik zaterdag de Italiaanse film The Hideout: geen meesterwerk, maar wel een onderhoudende genrefilm. Alles draait om een ex-psychiatrische patiënte die een restaurant wil openen in een oud huis waar vroeger iets vreselijks gebeurd is. Ze begint stemmen te horen, en iedereen in de omgeving doet zijn best om haar ervan te weerhouden de waarheid te achterhalen. Het verhaal is zeker niet vrij van cliché's: trappen kraken en deuren piepen; zo gaat dat nu eenmaal in deze films. Maar toch blijf je geboeid kijken, vooral omdat de waarheid slechts mondjesmaat vrijgegeven wordt. Deze “waarheid” stelt je suspension of disbelief wel heel erg op de proef, maar het is natuurlijk altijd wel aangewezen om de “realiteits”knop in je hoofd om te draaien als je naar dit soort van films gaat kijken...

Zoals vele films op het festival, beleefde deze zijn internationale première. Wat er verder zal gebeuren is moeilijk te voorspellen. Ofwel wordt hij opgepikt en kent hij een bioscooprelease, ofwel was dit een unieke kans om hem in dit land te bekijken. Want vele films die je op het festival te zien krijgt, komen bij ons niet eens in roulatie, zelfs niet in het videocircuit. Andere groeien dan weer uit tot kaskrakers of cultfavorieten. In die gevallen voel je je gepriviligeerd, omdat jij op de eerste rij zat toen nog niet iedereen het erover had. Zo was ik 10 jaar geleden compleet ondersteboven van Cube, een film die ik lukraak en zonder veel informatie vooraf ging bekijken op het festival. Intussen heeft hij een echte cultstatus verworven, werden er een sequel en een prequel gemaakt en bewees toenmalig debuterend regisseur Vincenzo Natali met onder meer de opvolger Cypher dat hij nog veel meer in petto had.

Maar naar zo'n festival ga je niet voor de films alleen. Behalve de Body Painting Contest zijn er nog een boel andere nevenactiviteiten, zoals een Belgian Film Day, een Japanimation Day, een make-up-wedstrijd en, bij wijze van apotheose, een vampierenbal. Bovendien wordt de lokatie ingericht als een tentoonstellingsruimte, en kun je werken bewonderen van de meest uiteenlopende kunstenaars. Dit jaar zijn er bijvoorbeeld een aantal werken van Jef Bertels te bezichtigen, de man die onder meer verantwoordelijk is voor het prachtige artwork bij de CD's van Ayreon. Maar ga, om een idee te krijgen, vooral zelf maar eens een kijkje nemen op zijn website.

Jarenlang was het BIFFF gehuisvest in Passage 44, maar vorig jaar verhuisde het festival naar Tour & Taxis, een groot gebouwencomplex in de buurt van het Brusselse Noordstation. Momenteel loopt in deze gebouwen trouwens ook de Star Wars-tentoonstelling. Men zou kunnen vrezen dat door een dergelijke schaalvergroting de sfeer aangetast wordt, maar niets is minder waar. Het publiek is in elk geval nog even luidruchtig als vroeger; elders zou mij dat storen, maar hier hoort het er gewoon bij. De publieksvriendelijkheid is trouwens zo mogelijk nog toegenomen: de grotere zalen zijn minder snel volzet, waardoor je meer kans maakt om aan een ticket te geraken als je op 't laatste moment beslist om een filmpje mee te pikken. En dat is precies wat ik de komende dagen van plan ben om nog eens te doen...


zaterdag 1 maart 2008

H (2)

Ooooh...! 't Is gedaan. Na ongeveer een half jaar repeteren is “H – Waterstof in concert” alweer achter de rug. Het is bijna zoals met een huwelijk: maandenlang tref je alle voorbereidingen; de nacht nadien kruip je dan in je bed en is alles gepasseerd. Wij hadden in elk geval een voldaan gevoel, en naar de reacties tijdens en na het concert te beoordelen, heb ik de indruk dat ook het publiek ervan genoten heeft.

We gaven een stevige aftrap met het ritmische Ramaganana. In navolging van Urban Trad en andere Ishtars wordt ook dit lied van het Nederlandse Treble (gedeeltelijk) gezongen in een onbestaande taal. Het publiek was meteen mee. De percussie, die de oorspronkelijke versie zo typeert, lieten wij achterwege, maar ik denk dat de gitaar en de stemmen ook mooie ritmes creëerden.

De frontvrouw kende haar pappenheimers en ze wist dat haar gitaristen ook wel eens graag zouden uitfreaken. Meermaals heeft ze ons immers tijdens repetities vriendelijk tot de orde moeten roepen. Maar we kregen na een viertal nummers ons moment en mochten loos gaan tijdens een instrumentale versie van Fleetwood Macs Black Magic Woman. Iedereen is op zijn of haar beurt wel aan bod gekomen. Met een a capella-versie van After The Goldrush (Neil Young) konden de vier hemelse stemmen voluit bewijzen wat ze waard waren en kregen de muzikanten een korte rustpauze.

Intussen trachtten we een mooi evenwicht te bewaren tussen emotie (denk aan Randy Newmans Feels Like Home of John Hiatts Have A Little Faith), ambiance (zoals onder meer bij Black Horse And A Cherry Tree van KT Tunstall) én humor. Voor Meneer De Psychiater (uit Schreeuw Het Uit, een muzikaal project met chronisch zieke patiënten) en Swimming In The Pool van The Radios werden zelfs allerlei attributen aangedragen: doktersjassen, roze brillen, zwembandjes, zwemvinnen, badmutsen,... Het oog wil ook wat, niet?

De organisatie verliep vlekkeloos. Niet altijd kun je als muzikant gewoon ergens aankomen, je instrument uitpakken, soundchecken en beginnen spelen. Maar alles was perfect georganiseerd: van licht en geluid tot de aankleding van de zaal en voorzieningen voor drank en versnaperingen. Het moet gezegd: heel wat mensen hebben vrijwillig hun steentje bijgedragen. Ik durf zelfs niet beginnen op te sommen hoeveel helpende handen er die dag waren, maar 't waren er vele. Bedankt, allemaal!

Maar de grootste pluim gaat naar de initiatiefneemster! Ik herinner me hoe zij en ik op een zomeravond op haar terras de eerste plannen maakten. We hadden elk een stapeltje CD's en we brainstormden over hoe we het allemaal zagen. In de maanden nadien werden medemuzikanten en -zangeressen gezocht en raakte de groep voltallig. Haar echtgenoot nam de praktische kant van de organisatie voor zijn rekening. Ondertussen zorgde haar aanstekelijk enthousiasme ervoor dat iedereen 100% van zichzelf gaf om er het allerbeste van te maken.

En nu is 't dus gedaan. Maar de vriendschap en de mooie herinneringen zullen blijven. Voor hen die nog wat willen nagenieten, of voor hen die er niet bij waren maar toch de sfeer willen opsnuiven, staan er intussen leuke foto's online. Veel plezier ermee, en tot een volgende keer!


zaterdag 16 februari 2008

Suspension of disbelief

Als filmliefhebber raak ik met mensen regelmatig in gesprek over film. Al snel kom je dan bij de vraag: “Waarom vind je een bepaalde film goed?” In wezen is dit voor mij niet echt relevant, omdat het antwoord altijd onvolledig zal zijn. Vragen als “Wat spreekt jou aan in dit kunstwerk?”, “Waarom vind je dit mooie muziek?” of “Waarom vind je wijn lekker?” vragen naar een rationele analyse van een ervaring, waardoor de ervaring zelf aan kracht verliest. Hoogstens kun je enkele elementen aanstippen, maar de totaalervaring die het bij jou teweegbrengt zul je nooit kunnen verwoorden.

En toch vertel ik honderduit waarom ik die ene film wel, en andere niet zo geweldig vind. Ik put mij uit in adjectieven om aan te tonen dat het de moeite waard is om hem te bekijken. Af en toe schrijf ik er zelfs iets over, omdat ik vind dat die bepaalde film niet voorbehouden mag blijven voor een select clubje mensen dat hem toevallig ontdekt heeft. Soms wordt mijn mening gedeeld, soms ook niet. Los daarvan blijft het echter een tweestrijd. Je geniet van de ervaring en je deelt deze ook graag. Maar door de ervaring te delen dreig je er misschien minder van te kunnen genieten. Je moet immers proberen die ervaring te vertolken en een waaier aan emoties die je ervaren hebt te vertalen met een meestal ontoereikende woordenschat.

Ergens in het gesprek komen mensen er doorgaans ook achter, dat ik onder meer liefhebber ben van fantastische films in het algemeen en horrorfilms in het bijzonder. Het hangt dan natuurlijk af wie je tegenover je hebt, maar ergens komt er dan wel een zin als “…maar dat kan toch allemaal niet echt, dat is toch niet realistisch…” Over irrelevante opmerkingen gesproken! De kans dat we ooit aangevallen zullen worden door zombies, vampiers of het monster van Frankenstein is inderdaad behoorlijk klein. Maar wat doet dat ertoe?

Het is opvallend dat je deze opmerkingen minder hoort als de film voor kinderen bedoeld is. Kinderen mogen genieten van verhalen over pratende dieren, vliegende mensen of wezens die niet bestaan. Heb je ooit al iemand horen zeggen: “Het kan toch niet dat Roodkapje tegen de wolf praat?” of “Smurfen bestaan toch niet echt!”? Maar als de film voor volwassenen bedoeld is, moet het plotseling allemaal realistisch zijn. Sommige mensen vinden het fijn om gezellig samen met hun kinderen een Disneyfilm te bekijken. Is het niet erg als je kinderen het alibi moeten zijn om jezelf toe te laten van fantasie te genieten?

Het summum van de realistische film, volgens sommige mensen althans, zou dan zijn als het “gebaseerd is op waar gebeurde feiten”. Let wel: er zijn schitterende films gemaakt die gebaseerd zijn op waar gebeurde feiten! Onlangs heb ik bijvoorbeeld nog ontzettend genoten van de klassieker All The President’s Men, een politieke thriller uit de jaren ’70 over het Watergateschandaal. Maar het is op zich geen kwaliteitslabel als een film gebaseerd is op feiten. In de lading (TV-)films die ons vanuit Amerika overspoelen en die allemaal gebaseerd zijn op feiten, zit volgens mij heel veel kaf tussen het koren. Maar goed, je mag mij tegenspreken.

Een film hoeft dus wat mij betreft niet realistisch te zijn, maar hij moet wel geloofwaardig zijn. En daar knelt misschien het schoentje, want deze twee termen worden nogal eens verkeerdelijk als synoniemen gebruikt. Is een film geloofwaardig als hij realistisch is? Nee, dus! Ik heb al verschillende films gezien die realistisch zijn – ja, zelfs gebaseerd op feiten – maar tegelijkertijd compleet ongeloofwaardig. Het is namelijk niet omdat het realistisch is, dat je het als kijker ook gelooft. Als de vonk tussen de protagonisten in een romantisch drama niet overslaat, als er gaten in het scenario zitten of als de regie ondermaats is geloof je het als kijker niet (zelfs niet als je weet dat het echt gebeurd is).

Omgekeerd kan het zijn dat een film helemaal niet realistisch is, maar dat je er als kijker wel in meegevoerd wordt. Gedurende anderhalf uur geloof je dan in spoken. Want dat is de kracht van cinema: je neemt een retourticketje, en je keert weliswaar terug naar de realiteit in je bioscoopzitje, maar tijdens de rit ben je even niet meer in die realiteit. Dit is mogelijk door wat men in het Engels “suspension of disbelief” noemt. Deze term is moeilijk te vertalen, maar verwijst naar de bereidheid van het publiek om de werkelijkheid zoals die in de film geschetst wordt te aanvaarden, ook al is het allemaal niet echt en worden alle wetten van de logica getart.

“Suspension of disbelief” zorgt ervoor dat we onze wenkbrauwen niet fronsen als Superman de wereld nog eens redt of als Jason in de zoveelste sequel van Friday The 13th opnieuw tot leven wordt gewekt. Het zorgt er ook voor dat we een musical kunnen uitzitten; in het echte leven overkomt het ons niet zo vaak dat iemand plots een liedje begint te zingen, laat staan dat dit vergezeld gaat met een volledige choreografie die door de omstaanders wordt uitgevoerd. Kort samengevat komt het erop neer dat je niet gewoon de hele tijd zit te denken: “Dit kan toch niet…”

Wat maakt een film goed? Meestal kun je een hele lijst beginnen opsommen: het was spannend van begin tot einde, de muziek was mooi, die ene actrice was geweldig, het scenario was ingenieus, het verhaal was ontroerend,... Maar de essentie is volgens mij de “suspension of disbelief”: is de maker erin geslaagd ervoor te zorgen dat ik mij niet afvraag of dit wel echt kan? Ang Lee is dus geslaagd in zijn opdracht, als hij mij met Brokeback Mountain kan laten geloven in de liefde tussen twee stoere cowboys. Maar het is zeker straf als Clive Barker mij met Hellraiser ervan overtuigt dat een kubusvormig doosje de poorten van de hel herbergt, of als Neil Marshalls Dog Soldiers mij gedurende anderhalf uur meeneemt naar een wereld waar weerwolven bestaan...

zondag 20 januari 2008

H

A Volonté heette de muziekgroep waarin ik enkele jaren meegespeeld heb, nu ruim 15 jaar geleden. Met z'n elven stonden we op het podium; ik speelde gitaar. We waren gestart als een covergroep met een zwak voor reggae, maar ook rock- en a cappella-invloeden klonken van in 't begin door in het groepsgeluid. Na een tijdje eiste ook soul een plaatsje op. Van No Woman, No Cry naar Soul Man: het was voor ons indertijd maar een kleine stap. Af en toe was er wel eens een eigen compositorische inbreng, maar we bleven toch vooral covers spelen en ambiance was steevast belangrijker dan muziektechnische hoogstandjes.

Intussen zijn we 15 jaar en vele muziekprojecten later. Eén van de voormalige zangeressen van A Volonté wil in 2008 nog eens het podium op, en ze heeft enkele muzikanten en zangeressen opgetrommeld om er een groot feest van te maken. Het was een kennismaking met nieuwe mensen, maar vooral een weerzien van vrienden waarvan sommigen elkaar enige tijd uit het oog verloren waren, maar waarbij je meteen voelde dat de goesting om samen muziek te maken eigenlijk nooit verdwenen is. Want er is toch nog altijd een verschil tussen in je eentje op je gitaar te zitten tokkelen en met een groep van vrienden muziek te maken.

Vele ideeën werden geopperd en terug afgevoerd. In elk geval zou de focus op de stemmen liggen. De frontvrouw en 3 medezangeressen hebben allen een geweldig stemgeluid en zijn tot vocale hoogstandjes in staat: het was een logische keuze. Deze 4 zangeressen worden geflankeerd door 2 gitaristen: de vroegere bassist van A Volonté (en meer dan eens in het verleden mijn partner in crime) en ikzelf. Mijn collega speelt ook piano, en voor één of twee songs ruilen hij of ik de gitaar om voor een basgitaar.

Het duurde lang voor de definitieve setlist vastlag. Verschillende nummers werden om allerlei redenen afgevoerd, maar op zowat elke repetitie kwam er ook wel een nieuw voorstel. Hetgeen overblijft is een mix van bekende songs en onbekende pareltjes. Onze covers van Natasha Bedingfield, Dido, ABBA of John Hiatt zullen de meeste mensen wel herkennen. Maar onbekend maakt onbemind, dus willen we zeker ook minder bekend materiaal spelen van onder meer Randy Newman, Tuck and Patti, Mira of Eva De Roovere. We zijn geen jukebox en nog minder een balorkest. We willen daarentegen een eigen interpretatie brengen van nummers die ons, om welke reden dan ook, aanspreken.

Tijdens de repetities groeide het idee om het niet alleen voor onszelf te doen. Als we ons enthousiast musiceren konden koppelen aan een goed doel, aan een organisatie die projecten uitbouwt waarin we het volste vertrouwen hebben, zouden we twee vliegen in één klap slaan. En zo werden contacten gelegd met KaaHoo, een project voor jonge kinderen in Gambia. De opbrengst van het concert zal naar dit project gaan.

En nu concreet: op zaterdag 23 februari 2008 om 20:00 uur verwachten we een massale opkomst voor “H – Waterstof in Concert”. Het concert zal doorgaan op het volgende adres: PBE, Diestsesteenweg 126, Linden. Wie zeker wil zijn van een plekje kan best kaarten op voorhand bestellen, want ze vliegen de deur uit. Wij hebben ons alleszins voorgenomen er een onvergetelijke, sfeervolle en geweldige avond van te maken. We hopen van jou hetzelfde!

Alle verdere informatie vind je terug op http://www.kaahoo.be/waterstof/.